Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0919

Datum uitspraak2001-01-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/524 OVERIO H, e.v.
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoekers hebben (terwijl zij in vreemdelingenbewaring zaten) aanvragen ingediend om verlening van een vtv wegens het bestaan van klemmende redenen van humanitaire aard. Verweerder heeft de aanvragen van verzoekers buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van (geldige) mvv's. Verzoekers stellen dat zij niet in staat en mitsdien ook niet bereid waren om de aan hen getoonde D50-formulieren in te vullen zonder overleg met hun gemachtigde, maar dat hen, hoewel zij daar meermalen om hebben verzocht, geen gelegenheid is geboden tot het voeren van dergelijk overleg. Verweerder heeft in dit verband weliswaar verwezen naar een proces-verbaal (waarin wordt vermeld dat betrokkenen te allen tijde de gelegenheid hebben gehad om contact op te nemen met hun advocaat), doch van dit proces-verbaal is slechts een deel overgelegd en bovendien is het onjuist gedateerd. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder aanvankelijk ontkend dat verzoekers in bewaring beperkingen zijn opgelegd, terwijl hij deze stelling later ter zitting heeft genuanceerd. Gelet op de stellingname van verweerder is de president er vooralsnog niet van overtuigd dat verzoekers in de relevante periode met hun gemachtigde hebben mogen telefoneren dan wel op andere wijze contact met hem hebben kunnen leggen voor overleg. Nader onderzoek naar de feiten is dan geïndiceerd. Toewijzing verzoek


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Haarlem fungerend president U I T S P R A A K artikel 8:81 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr: AWB 01/524 OVERIO H AWB 01/523 OVERIO H AWB 01/525 OVERIO H inzake: 1. A, geboren op [...] 1963, 2. B, geboren op [...] 1979, en 3. C, geboren op [...] 1983, allen van Russische nationaliteit, verzoekers, gemachtigde: mr. J.M. Langenberg, advocaat te Utrecht, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. J.W. de Graaf, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage. 1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING 1.1 Op 7 januari 2001 hebben verzoekers aanvragen ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf wegens het bestaan van klemmende redenen van humanitaire aard. Bij beschikkingen van 7 januari 2001, aan verzoekers uitgereikt op 8 januari 2001, heeft verweerder de betreffende aanvragen buiten behandeling gesteld. Bij genoemde beschikkingen heeft verweerder verzoekers voorts medegedeeld dat uitzetting gedurende de periode dat een eventueel in te dienen bezwaarschrift aanhangig is, niet achterwege zal blijven en dat ook een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening de uitzetting niet zal opschorten. 1.2 Op 8 januari 2001 hebben verzoekers de president van deze rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het bezwaarschrift van verzoekers is beslist. Op 9 januari 2001 hebben verzoekers bezwaar aangetekend tegen de beschikkingen van verweerder van 7 januari 2001. 1.3 Bij beschikkingen van 10 januari 2001, aan verzoekers uitgereikt op gelijke datum, heeft verweerder de beschikkingen van 7 januari 2001 ingetrokken en de aanvragen van verzoekers andermaal buiten behandeling gesteld. Op 11 januari 2001 hebben verzoekers tegen deze beschikkingen bezwaar aangetekend. Verzoekers hebben hun verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening gehandhaafd. 1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. 1.5 De openbare behandeling van het geschil is aangevangen op 12 januari 2001. Omdat verzoekers niet ter zitting aanwezig konden zijn, heeft de president het onderzoek vervolgens geschorst en bepaald dat de verdere behandeling van de zaak ter zitting zal plaatsvinden op 16 januari 2001. 1.6 De president heeft op 12 januari 2001 bepaald dat verweerder de uitzetting van verzoekers dient op te schorten totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening van 8 januari 2001. 1.7 Het onderzoek ter zitting is op 16 januari 2001 achtereenvolgens hervat en gesloten. 2. OVERWEGINGEN 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan -onder meer- indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, Vw blijft uitzetting achterwege, indien het bezwaar tegen de beschikking tot weigering van toelating een redelijke kans van slagen heeft. Voorts dient uitzetting achterwege te blijven ingeval deze anderszins in strijd is met het recht. 2.3 De bestreden beslissingen strekken enerzijds tot intrekking van de beslissingen van verweerder van 7 januari 2001, naar moet worden aangenomen wegens het niet verlenen aan verzoekers van een (redelijke) herstel-verzuimtermijn, en anderzijds (andermaal) tot buitenbehandelingstelling van de aanvragen van verzoekers wegens het niet beschikken over een (geldige) machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Tegen dit laatste onderdeel van de beslissingen richten zich de bezwaren van verzoekers. 2.4 Ingevolge artikel 16a, eerste lid, Vw, wordt een aanvraag om een vergunning tot verblijf slechts in behandeling genomen indien de vreemdeling beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), welke hij heeft aangevraagd bij en welke hem verstrekt is door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of door het land van bestendig verblijf. 2.5 Ingevolge artikel 4:5 Awb kan, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. 2.6 Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekers ten tijde van hun aanvragen niet beschikten over een geldige mvv. 2.7 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekers een redelijke termijn, namelijk 24 uur, is geboden om het geconstateerde verzuim (het niet beschikken over een geldige mvv) te herstellen dan wel (gemotiveerd) aan te geven waarom zij in aanmerking menen te komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste, doch dat verzoekers hiervan geen gebruik hebben gemaakt, nu zij hebben geweigerd het zogenaamde D50-formulier (checklist mvv-vereiste) in te vullen en te ondertekenen. Verzoekers verschillen hierover met verweerder van mening. Dienaangaande overweegt de president als volgt. 2.8 De president acht het op zichzelf niet onaannemelijk dat verzoekers naar aanleiding van hun aanvragen (alsnog) 24 uur de tijd is gegeven om alsnog (geldige) mvv's over te leggen dan wel aan de hand van de aan hen verstrekte D50-formulieren (gemotiveerd) aan te geven waarom het mvv-vereiste niet aan hen zou mogen worden tegengeworpen. De president wijst in dit verband op de in de dossiers van verzoekers aanwezige D50-formulieren, waarop staat aangegeven dat deze formulieren verzoekers op 9 januari 2001 om respectievelijk 18.05 uur (verzoekster sub 1), 17.55 uur (verzoeker sub 2) en 18.15 uur (verzoekster sub 3) zijn getoond, hetgeen de aanvang van de herstel-verzuimtermijn markeert, alsmede op de in de dossiers van verzoekers aanwezige ontvangstbevestigingen van de aanvragen van verzoekers, waarin wordt vermeld dat verzoekers vóór 10 januari 2001 om respectievelijk 18.05 uur, 17.55 uur en 18.15 uur alsnog (geldige) mvv's dienen over te leggen dan wel (gemotiveerd) dienen aan te geven waarom zij van mening zijn dat zij van het mvv-vereiste dienen te worden vrijgesteld. 2.9 Verzoekers stellen evenwel dat zij niet in staat en mitsdien ook niet bereid waren bedoelde D50-formulieren in te vullen zonder overleg met hun gemachtigde, maar dat hen, hoewel zij daar meermalen om hebben verzocht, geen gelegenheid is geboden tot het voeren van dergelijk overleg. Verzoekers wijzen er in dit verband op dat zij op het moment van de uitreiking van de D50-formulieren in vreemdelingenbewaring zaten en dat hen verschillende beperkingen waren opgelegd, waarbij het hen in het bijzonder niet was toegestaan (telefonisch) contact op te nemen met hun gemachtigde. 2.10 De president stelt voorop dat, indien deze stelling van verzoekers juist is, mogelijk in strijd is gehandeld met het bepaalde in artikel 84, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) juncto hoofdstuk A7/3.5.7. van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994, inhoudende -voor zover hier relevant- dat een vreemdeling die op grond van artikel 26 Vw in bewaring is gesteld in de gelegenheid moet worden gesteld onverwijld contact op te nemen met zijn raadsman, een en ander met inachtneming van de huishoudelijke reglementen en zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden. Vooralsnog is niet gebleken dat in casu sprake was van een zeer bijzonder geval dat noopte tot beperking van dit recht van verzoekers. 2.11 De door verzoekers geschetste gang van zaken lijkt er bovendien op te duiden dat verzoekers niet werkelijk de mogelijkheid is geboden om, overeenkomstig het bepaalde in 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het geconstateerde verzuim te herstellen dan wel (gemotiveerd) aan te geven waarom het mvv-vereiste niet aan hen zou mogen worden tegengeworpen. In dat geval zou er geen bevoegdheid tot buitenbehandelingstelling zijn geweest. 2.12 Verweerder heeft zich evenwel, onder verwijzing naar een proces-verbaal van 8 januari 2001, op het standpunt gesteld dat verzoekers vanaf het moment dat hen op 9 januari 2001 eerdergenoemde D50-formulieren zijn getoond, te allen tijde de gelegenheid hebben gehad om contact op te nemen met hun gemachtigde. De betreffende passage in bedoeld proces-verbaal luidt als volgt: "(...) Ik zag en hoorde vervolgens dat (...) aangaven het formulier te willen lezen en hiertoe in de gelegenheid werden gesteld, waarna betrokkenen allen aangaven het formulier niet te willen invullen danwel ondertekenen zonder tussenkomst van hun advocaat. Uiteraard hebben betrokkenen ten allen tijde de gelegenheid gehad om contact op te nemen met hun advocaat (...)". 2.13 Vooralsnog is het evenwel de vraag of zonder meer op de juistheid van genoemde passage kan worden vertrouwd. Allereerst wijst de president erop dat slechts een deel van bedoeld proces-verbaal is overgelegd en dit deel, blijkens de datering, op 8 januari 2001 is opgemaakt, terwijl de periode waarin verzoekers hun gemachtigde hadden willen raadplegen eerst aanving op 9 januari 2001 vanaf respectievelijk 18.05 uur, 17.55 uur en 18.15 uur. Weliswaar heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting gesteld dat door slordigheid een onjuiste datum onder het proces-verbaal is komen te staan, maar daarmee is -wat daarvan overigens zij en mede in het licht van het hierna volgende- niet gezegd dat het proces-verbaal voor wat betreft het overige wel accuraat is. 2.14 Verzoekers hebben in de procedure van meet af aan, al dan niet door tussenkomst van hun gemachtigde, gesteld dat zij in bewaring niet mochten telefoneren en dat hen ook overigens beperkingen zijn opgelegd. Hun verklaringen dienaangaande zijn consistent. De gemachtigde van verzoekers stelt terzake bij verweerder inlichtingen te hebben ingewonnen en te hebben begrepen dat die beperkingen "van hogerhand" zijn opgelegd. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting van 16 januari 2001 aanvankelijk ontkend dat sprake zou zijn geweest van beperkingen. Naar zijn zeggen is ten aanzien van verzoekers gehandeld overeenkomstig het terzake geldende reglement, hetgeen volgens de gemachtigde van verweerder impliceert dat verzoekers het recht hadden om te telefoneren en om post, kleding en andere spullen te ontvangen. Later ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder evenwel aangegeven dat de uit eerdergenoemd reglement voortvloeiende regels ten aanzien van verzoekers "terughoudend" zijn toegepast. Nader gevraagd heeft hij aangegeven dat in ieder geval terzake van de bezorging van bijvoorbeeld boeken en kleding restricties zijn toegepast en dat hij niet precies weet hoe de bejegening van verzoekers gedurende hun verblijf in de politiecel overigens is geweest. 2.15 Gelet op deze stellingname van verweerder is de president er vooralsnog niet van overtuigd dat verzoekers in de relevante periode met hun gemachtigde hebben mogen telefoneren dan wel op andere wijze met hem contact hebben kunnen leggen voor overleg. Nader onderzoek naar de feiten is dan ook geïndiceerd. Hoewel de president niet uitsluit dat dat onderzoek zal uitwijzen dat de door verweerder bedoelde restricties niet zagen op het door verzoekers gewenste telefonisch verkeer met hun gemachtigde, ziet de president onvoldoende aanleiding het onderzoek ter zitting andermaal te schorsen teneinde dat onderzoek nog hangende het verzoek om voorlopige voorziening te doen plaatsvinden. Daarbij laat de president wegen dat verweerders gemachtigde zich reeds na de zitting van 12 januari 2001 had kunnen laten voorlichten over de precieze aard en omvang van de gestelde restricties, in welk geval daarover op de zitting van 16 januari 2001 duidelijkheid had kunnen worden verschaft. Immers, reeds op de zitting van 12 januari 2001 is namens verzoekers aan de orde gesteld dat hen tijdens hun verblijf in de politiecel ten onrechte allerlei beperkingen zijn opgelegd. Dat nader onderzoek in bezwaar mogelijk aan het licht zal brengen dat verweerder de aanvragen terecht buiten behandeling heeft gesteld, komt in de gegeven omstandigheden voorlopig voor risico van verweerder. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening zal mitsdien worden toegewezen. 2.16 De president acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 33b Vw. 2.17 In dit geval ziet de president aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op f 2.130,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 2 punten voor het verschijnen op de zittingen, wegingsfactor 1). 2.18 De president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb te bepalen dat verweerder aan verzoekers het voor het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening betaalde griffierecht ad f 225,-- zal vergoeden. 3. BESLISSING De fungerend president: 3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe; 3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 2.130,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekers moet voldoen; 3.3 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoekers betaalde griffierecht ad f 225,--. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.L. Grosheide, fungerend president, en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2001, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Bierling als griffier. afschrift verzonden op: 23 jan. 2001 RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.