Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0907

Datum uitspraak2001-04-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR99/077HR
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Rek.nr R99/077 (Antillen-zaak) mr Spier Zitting 21 april 2000 Conclusie inzake Chanrek N.V. (hierna: Chanrek) tegen (de erven van) [erflaatster] Edelhoogachtbaar College, 1. Procesverloop 1. Bij verzoekschrift, ingekomen op 8 april 1999, heeft Chanrek cassatieberoep ingesteld tegen het op 8 januari 1999 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba gewezen vonnis tussen Chanrek, als geïntimeerde, en wijlen [erflaatster], als appellante. 2. De gemachtigde van [erflaatster] heeft het Hof laten weten dat hij niet langer voor [erflaatster] kon optreden, nu zij op 29 juli 1997 was overleden en dat hij niet verder was geïnstrueerd om het geding namens de erven van [erflaatster] voort te zetten. Op verzoek van Chanrek heeft het Hof op 8 januari 1999 vonnis gewezen. Volgens het verzoekschrift heeft het Hof in zijn in cassatie bestreden vonnis [erflaatster] als partij vermeld. In werkelijkheid heeft het Hof van het overlijden melding gemaakt; het spreekt van "wijlen (...)". 2. De procedure in cassatie 3. In het verzoekschrift tot cassatie zijn als (vermoedelijke) erfgenamen van [erflaatster] genoemd: haar echtgenoot, [betrokkene A] en haar zuster, [betrokkene B] (de erfgenamen).(1) Beiden wonen te [woonplaats], Anguilla, British West Indies. Het verzoekschrift wijst kennelijk de pretense erven als verweerders aan. 3. De ontvankelijkheid van Chanrek 4. Het komt mij voor dat van de Hoge Raad niet kan worden gevergd arresten (of beschikkingen) te wijzen tegen verweerders van wie - volgens de partij die een rechterlijke uitspraak bestrijdt - niet vast staat dat zij iets met de zaak van doen hebben. Bovendien zou de hoogst onwenselijke situatie ontstaan dat de werkelijke erfgenamen - indien dat andere personen zijn dan in het verzoekschrift aangegeven - verstoken zouden zijn van de mogelijkheid verweer te voeren. 5. De onder 4 verdedigde opvatting is op het eerste gezicht in strijd met HR 6 februari 1987, NJ 1988, 1 WHH. Het kenmerkende verschil is m.i. daarin gelegen dat in de zaak uit 1987 in feitelijke aanleg zekere N.N. partij was. Dat in zo'n situatie beroep tegen hem kan worden ingesteld is onvermijdelijk. In deze zaak zijn de personen die, volgens Chanrek, erven lijken te zijn geen partij geweest in feitelijke aanleg. 6. Volledigheidshalve zij nog aangestipt dat noch van Hoge Raad noch ook van zijn griffie kan worden gevergd dat onderzoek wordt gedaan naar de vraag wie de erfgenamen zijn van een overledene. Dat geldt voor het gehele Koninkrijk en a fortiori voor andere landen. 7. Het ligt daarom, naar het mij voorkomt, op de weg van Chanrek om aan te geven of de in het verzoekschrift genoemde personen daadwerkelijk erfgenaam zijn. Zij dient zich daarover m.i. binnen uiterlijk drie maanden uit te laten. Bij gebreke daarvan zal m.i. niet-ontvankelijk verklaring moeten volgen, tenzij Uw Raad zou menen dat op basis van het voorliggende rekest verder kan worden geprocedeerd. 4. Voldoet de uitreiking aan de verdragsrechtelijke eisen? 8. Om verdere vertraging te voorkomen ga ik voorts in op de vraag wat moet gebeuren op het stuk van de oproeping. De Griffier van de Hoge Raad heeft op 21 mei 1999 een afschrift van het verzoekschrift per aangetekende post verzonden naar ieder van de pretense erfgenamen. Het exemplaar bestemd voor [betrokkene B] is teruggekomen met het opschrift "unclaimed". Het aangetekende stuk voor [betrokkene A] is niet teruggekomen zodat ik ervan uitga dat dit hem heeft bereikt. De erfgenamen hebben geen verweerschrift ingediend. 9. Het Haags Betekeningsverdrag (hierna: het Verdrag) is door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van toepassing verklaard op Anguilla. In art. 10 aanhef en sub a van het Verdrag is bepaald dat het Verdrag onverlet laat, tenzij de Staat van bestemming verklaart zich daartegen te verzetten, de bevoegdheid gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toe te zenden aan zich in het buitenland bevindende personen. Een dergelijke verklaring is niet afgelegd voor Anguilla (zie BRv Verdragen, Betekeningsverdrag, Bijlage I). Toezending per post is derhalve in dit geval in overeenstemming met het Verdrag (vgl. BRv. Verdragen, Betekeningsverdrag, art. 10-11, aant. 4). 10. Aan de vereisten van art. 15 lid 1 van het Verdrag is noch ten aanzien van [betrokkene B] (niet is gebleken dat het stuk aan haar of haar woonplaats is afgegeven) noch ten aanzien van [betrokkene A] (niet is gebleken dat de afgifte tijdig is geschied) voldaan. Ingevolge art. 15 lid 2 van het verdrag en art. 10 Uitvoeringswet kan de rechter in afwijking van het bepaalde in art. 15 lid 1 een beslissing geven ook als geen bewijs hetzij van de betekening of kennisgeving, hetzij van de afgifte is ontvangen, indien aan de daar genoemde voorwaarden a, b en c is voldaan. 11. Aan de voorwaarde onder a (dat het stuk is toegezonden op een in het Verdrag geregelde wijze) is voldaan (zie hiervoor onder 9). 12. Wat betreft voorwaarde b: de termijn moet nog worden vastgesteld door de Rolraadsheer. Omdat inmiddels meer dan zes maanden na de toezending zijn verstreken kan de termijn betrekkelijk kort zijn. 13. Ik kom dan op voorwaarde c. Hier doet zich een probleem voor omdat er nog geen pogingen zijn ondernomen in de daar bedoelde zin. Het feit dat de post aangetekend is verstuurd, is misschien wel een poging om bewijs te verkrijgen maar het lijkt mij geen poging bij de bevoegde autoriteiten om bewijs te verkijgen. Volgens BRv. Verdragen, Betekeningsverdrag, art. 15, aant. 4 bepaalt de rechter zelf wat voldoende is. 14. Het komt mij voor dat in een situatie als de onderhavige, waarin geen enkele poging is ondernomen, zelfs met goede wil niet worden verdedigd dat aan bedoelde voorwaarde c is voldaan. 15. De per post verzonden stukken zijn opgesteld in de Nederlandse taal. Vertaling in de Engelse taal is niet vereist in het kader van art. 10 onder a van het Verdrag. Zij is wel van node wanneer de weg van art. 5 of art. 10 onder b en c wordt gevolgd. Immers is het Verdrag door het Verenigd Koninkrijk van toepassing verklaard op Anguilla onder de verklaring dat de aangewezen autoriteit verlangt dat alle stukken die hem ter betekening of kennisgeving krachtens de bepalingen van het Verdrag worden toegezonden, overeenkomstig art. 5 lid 3 van het Verdrag zijn opgesteld of vertaald in de Engelse taal (zie BRv. Verdragen, Betekeningsverdrag, Bijlage I). 16. De kennelijke strekking van het Verdrag is dat vertaling achterwege kan blijven wanneer de stukken worden verzonden op de wijze als bedoeld in art. 10 onder a. Het ligt voor de hand dat deze bepaling niet terzijde wordt geschoven indien de in art. 15 lid 2 sub c van het Verdrag bedoelde autoriteiten worden ingeschakeld. Bij een andersluidende opvatting zou de praktische, snelle en goedkope weg van art. 10 onder a per saldo worden afgesneden. 17. De oplossing zal moeten worden gevonden in de uitleg van het begrip "bevoegde autoriteiten" als bedoeld in art. 15 lid 2 onder c. Indien en voorzover het gaat om verzending over de post brengt een redelijke uitleg mee dat alsdan met de hoogste autoriteit is bedoeld de autoriteit die zich bezighoudt met de Posterijen. Voor hem is vertaling in het Engels niet nodig; wel zal het verzoek uiteraard in het Engels moeten worden gesteld omdat deze autoriteit het verzoek anders niet kan lezen en er dus geen gevolg aan kan geven. 18. Bij beschikking van 31 mei 1996, NJ 1997, 29 heeft Uw Raad - in overeenstemming met de daaraan voorafgaande conclusie van mijn ambtgenoot Strikwerda - geoordeeld dat art. 10 onder a van het Verdrag alleen soelaas biedt als het stuk de verweerder heeft bereikt. De in die beschikking gegeven motivering is stellig klemmend, zij het dan dat in die benadering het bepaalde in art. 15 lid 2 onder c goede zin mist (voor situaties als de onderhavige). Het lijkt niet zinvol om thans een pleidooi te houden voor heroverweging. 19. Ik wijs hier op omdat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de centrale postautoriteit niet in haar missie zal slagen. In het licht van de onder 18 genoemde beschikking zal alsdan alsnog uitreiking via de centrale autoriteit moeten plaatsvinden. Zoals vermeld moeten de stukken daarvoor worden vertaald. 20. Het bovenstaande brengt mee dat een keuze moet worden gemaakt tussen een goedkope en wellicht snelle weg en een dure en trage weg. Wordt de eerste gevolgd, dan bestaat de kans dat later toch nog de dure weg moet worden gevolgd. Ik zou menen dat het aan Chanrek is om een keuze te maken. 5. Wat moet gebeuren met de s.t. 21. Blijkens het dossier heeft mr Grabandt reeds een s.t. genomen. Dat is voorbarig, waarvan mr Grabandt intussen geen enkel verwijt valt te maken omdat de griffie hem had laten weten dat hij deze kon nemen. Zouden verweerders alsnog verweer voeren dan zal daarop geen acht kunnen worden geslagen. De s.t. kan dan opnieuw (op korte termijn) worden genomen nadat het verweer is gevoerd. 22. Wordt geen verweer gevoerd, dan kan wel acht op de s.t. worden geslagen. 6. Ten slotte 23. Het valt te betreuren dat eerst thans de hiervoor gesignaleerde obstakels aan het licht gekomen zijn. Daardoor ontstaat opnieuw vertraging. Dat is onwenselijk maar naar ik vrees onvermijdelijk. De nieuwe vertraging moet worden geschreven op het conto van de (ontwerpers van) het Verdrag dat in een aantal gevallen leidt tot zeer tijdrovende exercities. Het zij zo. 24. Ik kom dan tot de volgende slotsom. Conclusie Deze conclusie strekt ertoe dat: 1. Chanrek N.V. wordt verzocht a. zich binnen drie maanden uit te laten over de vraag wie de erfgenamen zijn van [erflaatster]; b. aan te geven welke wijze van verzending van de stukken (als bedoeld onder 20) haar voorkeur heeft; 2. nadat aan het onder 1 bedoelde verzoek is voldaan, afhankelijk van de keuze van Chanrek: a. een termijn wordt gesteld als bedoeld onder 12; b. de Griffier bij de Hoge Raad aan de hoogste autoriteit der Posterijen in Anguilla - bij een in het Engels gestelde brief - zal verzoeken om het inleidend verzoekschrift aan te bieden aan de erfgenamen en om aan de Griffier mee te delen: * wanneer en aan wie de uitreiking heeft plaatsgevonden, dan wel, * indien uitreiking niet mogelijk is gebleken daarvan mededeling te doen . Opteert Chanrek voor verzending via de centrale autoriteit, dan zal die weg moeten worden gevolgd. Dat bij de toezending aan verweerders zal moeten worden meegedeeld dat zij, door tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad, een verweerschrift kunnen indienen binnen de onder 2a genoemde termijn. 3. op de s.t. van mr Grabandt vooralsnog geen acht kan worden geslagen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, Advocaat-Generaal 1 Het verzoekschrift geeft aan dat zij erfgenamen "lijken" te zijn. Rek.nr R99/077 (Antillen-zaak) mr Spier Zitting 21 april 2000 Conclusie inzake Chanrek N.V. (hierna: Chanrek) tegen (de erven van) [erflaatster] C O R R I G E N D U M Op blz. 4 onder 14 is in de derde regel voor "worden" weggevallen: kan. De passage moet worden gelezen als: niet kan worden verdedigd


Uitspraak

6 april 2001 Eerste Kamer Nr. R99/077HR Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: CHANREK N.V., gevestigd op Sint Maarten, Nederlandse Antillen, EISERES tot cassatie, advocaat: mr. E. Grabandt, t e g e n De erfgenamen van [erflaatster], zonder bekende woon- of verblijfplaats. 1. Het geding in feitelijke instanties Met een op 16 november 1993 ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, heeft eiseres tot cassatie - verder te noemen: Chanrek - zich in kort geding in een procedure tegen (1) [erflaatster], (2) [betrokkene C] en (3) [betrokkene D], - verder afzonderlijk te noemen: [erflaatster], [betrokkene C] en [betrokkene D] - gewend tot dat Gerecht en verzocht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: [betrokkene D] te gebieden de in het verzoekschrift genoemde overeenkomst van 2 september 1993 met Chanrek na te komen en [betrokkene D] te verbieden zelf enig bedrijf in het onderhavige pand te exploiteren eventueel tot in de tussen partijen aanhangig te maken bodemprocedure een in kracht van gewijsde vonnis zal zijn gewezen; [erflaatster] en [betrokkene C] te gebieden hun verplichtingen voortkomende uit voornoemde overeenkomst van [betrokkene C] met Chanrek na te komen, in dier voege dat aan Chanrek het rustige huurgenot van het pand aan de [a-straat] no. [1] wordt gegund zulks in elk geval vanaf 1 december 1993 eventueel totdat er in de tussen partijen in deze aanhangig te maken bodemprocedure ter zake van de onderhavige huurovereenkomst een in kracht van gewijsde vonnis door het Gerecht in Eerste Aanleg, zittingsplaats Sint Maarten, zal zijn gewezen; [erflaatster] en/of [betrokkene C] te gebieden de onderhavige overeenkomst met Chanrek in een schriftelijke huurovereenkomst vast te leggen waarin hetgeen door Chanrek en [betrokkene C] reeds op 2 september 1993 ter zake van de huur van het onderhavige pand gelegen aan de [a-straat] no. [1] te [plaats E], St. Maarten N.A., is overeengekomen wordt overgenomen namelijk dat het onderhavige pand aan de [a-straat] no. [1] per 1 oktober 1993 voor de periode van vijf jaren met driemaal de optie tot verlenging voor de periode van vijf jaar aan Chanrek wordt verhuurd voor het bedrag van US$ 2.000,-- per maand, of indien het voorgaande niet mogelijk is de onderhavige huurovereenkomst vast te leggen voor de periode van twee jaren met steeds een optie tot twee jaar verlenging zolang [erflaatster] in leven is, zulks voor het huurbedrag van US$ 2.000,-- per maand; [erflaatster] en/of [betrokkene C] te gebieden deze schriftelijke huurovereenkomst onmiddellijk of binnen de door het Gerecht te bepalen termijn te ondertekenen; [erflaatster] en/of [betrokkene C] en/of [betrokkene D] te gebieden de sloten aangebracht op het pand aan de [a-straat] no. [1] onmiddellijk te verwijderen; [erflaatster] en/of [betrokkene C] en/of [betrokkene D] te gebieden aan Chanrek de vrije toegang tot het onderhavige pand te gunnen zonder Chanrek op welke wijze dan ook in deze toegang te belemmeren en Chanrek het ongestoorde genot van het onderhavige pand te gunnen eventueel totdat in de tussen partijen te entameren bodemprocedure een onherroepelijk vonnis zal zijn gewezen; zulks voor zover mogelijk onder verbeurte van een dwangsom van NAƒ 25.000,-- per dag dat [erflaatster], [betrokkene C] en [betrokkene D] zich niet aan enig in deze door het Gerecht gegeven bevel voldoet. [Erflaatster], [betrokkene C] en [betrokkene D] hebben de vorderingen bestreden. Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft bij vonnis in kort geding van 3 december 1993 de zaak verwezen naar de gewone wijze van rechtspleging en iedere verdere beslissing aangehouden. Vervolgens heeft Chanrek bij akte van 14 december 1993 haar eis gewijzigd. Chanrek heeft haar eis aangevuld met een vordering tot het verklaren voor recht dat [erflaatster] en [betrokkene C] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld en met een vordering tot het vergoeden van schade als gevolg van het niet kunnen exploiteren van haar bedrijf in het hoogseizoen, welke schade wordt begroot op US$ 350.000,-- en US$ 10.000,-- aan overige kosten. In verband met nog twee andere aanhangige zaken onder rolnrs. AR 792/93 en 002/94 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg bij tussenvonnis van 17 mei 1994 de zaak naar de rol verwezen voor een juiste beoordeling van deze drie aanhangige zaken. Vervolgens heeft het Gerecht in Eerste Aanleg bij tussenvonnis van 25 april 1995 Chanrek tot bewijslevering toegelaten. Na gehouden getuigenverhoren heeft het Gerecht in Eerste Aanleg bij eindvonnis van 18 april 1997: Chanrek niet-ontvankelijk verklaard in de door haar tegen [betrokkene D] ingestelde vordering; [erflaatster] veroordeeld om binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis met Chanrek een schriftelijke overeenkomst te sluiten inhoudende, dat het pand [a-straat] no. [1] te [plaats E], bekend als Albert’s Store, aan Chanrek wordt verhuurd gedurende een periode van vijf jaar aanvangende op 15 november 1995 tegen betaling van US$ 50.000,-- en een maandelijkse huur van US$ 2.000,--; [betrokkene C] veroordeeld om aan bedoelde nakoming en formalisering van de huurovereenkomst zijn medewerking te verlenen; bepaald dat [erflaatster] en [betrokkene C], ieder voor zover het haar of hem aangaat, aan Chanrek een onmiddellijk opeisbare dwangsom groot NAƒ 5.000,-- zullen verbeuren voor iedere dag dat zij of hij in gebreke zal blijken te zijn aan dit vonnis te voldoen, zulks met een maximum van NAƒ 100.000,--; [erflaatster] en [betrokkene C] veroordeeld om aan Chanrek te vergoeden de door haar geleden schade, bestaande uit gederfde winst als gevolg van het niet kunnen exploiteren van Albert’s Store in het hoogseizoen 1993-1994 en wel op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; Chanrek veroordeeld in de proceskosten welke aan de zijde van [betrokkene D] zijn gevallen en [erflaatster] en [betrokkene C] veroordeeld in de proceskosten welke zijn gevallen aan de zijde van Chanrek, zoals in het dictum omschreven; het meer of anders gevorderde afgewezen. Tegen de vier vermelde vonnissen hebben [erflaatster] en [betrokkene C] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Bij vonnis van 31 oktober 1997 heeft het Hof ten aanzien van [betrokkene C] het bestreden eindvonnis vernietigd en de vordering van Chanrek afgewezen. In verband met het overlijden van [erflaatster] op 29 juli 1997 en de mededeling van de gemachtigde van [erflaatster] dat hij niet verder is geïnstrueerd om het onderhavige geding namens de erven van [erflaatster] voort te zetten, heeft het Hof ten aanzien van [erflaatster] de loop van het rechtsgeding geschorst, bepaald dat belanghebbende (door tussenkomst van de gemachtigde van [erflaatster]) mededeling kan doen van de namen en woonplaatsen van de persoon of van de personen te wiens of te wier naam c.q. namen het geding op de gedingstukken kan worden hervat, en iedere verdere beslissing aangehouden. Bij eindvonnis van 8 januari 1999 heeft het Hof het eindvonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van Chanrek afgewezen en de proceskosten in beide instanties aldus gecompenseerd dat elke partij de eigen kosten draagt. Het eindvonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het eindvonnis van het Hof "gewezen tussen Chanrek en [erflaatster]" heeft Chanrek beroep in cassatie ingesteld. In het cassatierekest zijn als (vermoedelijke) erfgenamen van [erflaatster] genoemd: haar echtgenoot, [betrokkene A], en haar zuster, [betrokkene B]. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Chanrek heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat. In zijn conclusie van 21 april 2000 heeft de Advocaat-Generaal J. Spier geconcludeerd dat: 1. Chanrek N.V. wordt verzocht (a) zich binnen drie maanden uit te laten over de vraag wie de erfgenamen zijn van [erflaatster] en (b) aan te geven welke wijze van verzending van de stukken (als bedoeld onder 20 in deze conclusie) haar voorkeur heeft; 2. nadat aan het onder 1 bedoelde verzoek is voldaan, afhankelijk van de keuze van Chanrek: (a) een termijn wordt gesteld als bedoeld onder 12 in deze conclusie, en (b) de Griffier bij de Hoge Raad aan de hoogste autoriteit der Posterijen in Anguilla - bij een in het Engels gestelde brief - zal verzoeken om het inleidend verzoekschrift aan te bieden aan de erfgenamen en om aan de Griffier mee te delen (*) wanneer en aan wie de uitreiking heeft plaatsgevonden dan wel (**) indien de uitreiking niet mogelijk is gebleken daarvan mededeling te voldoen; opteert Chanrek voor verzending via de centrale autoriteit, dan zal die weg worden gevolgd; dat bij de toezending aan verweerders zal moeten worden meegedeeld dat zij, door tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad, een verweerschrift kunnen indienen binnen de onder 2a in deze conclusie genoemde termijn. Nadat de advocaat van Chanrek bij brief van 24 mei 2000 opgave had gedaan van de (vermoedelijke) erfgenamen van [erflaatster], waaronder [betrokkene C], heeft de Griffie van de Hoge Raad deze erfgenamen op 29 mei 2000 per gewone post aangeschreven, een kopie van het verzoekschrift toegestuurd en een termijn van 3 maanden gegeven voor het indienen van een verweerschrift. Op 22 augustus 2000 is een op 20 juli 2000 gedateerde brief van [betrokkene C] ter Griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier van 5 januari 2001 strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en terugwijzing naar het Hof. 3. Beoordeling van het middel 3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de punten 1 en 2.1 - 2.13 van de conclusie van de Advocaat-Generaal Spier van 5 januari 2001 en naar het hiervoor onder 1 overwogene. 3.2 Bij vonnis van 18 april 1997 van het Gerecht in eerste aanleg is [erflaatster] veroordeeld om met Chanrek een huurovereenkomst te sluiten aanvangende op 15 november 1995. [Betrokkene C] werd bij dat vonnis veroordeeld daaraan zijn medewerking te verlenen en tenslotte werden [erflaatster] en [betrokkene C] veroordeeld aan Chanrek te vergoeden de door haar geleden schade, bestaande in de gederfde winst als gevolg van het niet kunnen exploiteren van Albert's Store in het hoogseizoen 1993 - 1994, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. 3.3 [Erflaatster] en [betrokkene C] zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Grief 15 keert zich tegen voormelde veroordeling van [erflaatster] tot schadevergoeding. [Erflaatster] heeft aangevoerd dat zij geen wanprestatie heeft gepleegd. Bij memorie van antwoord heeft Chanrek aangevoerd dat evident is dat Chanrek door de kwalijke houding van [erflaatster] en [betrokkene C] grote schade heeft geleden voor welke schade zij aansprakelijk zijn, nu Chanrek zijn zaak vanaf september 1993 tot november 1995 niet heeft kunnen exploiteren. 3.4 In zijn vonnis van 31 oktober 1997 heeft het Hof vooropgesteld dat de voorgedragen grieven beogen het geschil in volle omvang aan het oordeel van het Hof te onderwerpen. Vervolgens heeft het Hof met vernietiging van het in 3.2 vermelde vonnis de vordering van Chanrek tegen [betrokkene C] afgewezen en ten aanzien van [erflaatster] de loop van het rechtsgeding geschorst en iedere verdere beslissing aangehouden zoals nader onder 1 omschreven. Bij zijn tussen wijlen [erflaatster] en Chanrek gewezen eindvonnis heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw rechtdoende de vordering van Chanrek afgewezen. Noch in zijn tussenvonnis noch in zijn eindvonnis heeft het Hof overwegingen gewijd aan de door Chanrek mede tegen [erflaatster] gerichte vordering tot schadevergoeding. 3.5 Gelet op het hiervoor in 3.2 - 3.4 overwogene klaagt het middel terecht dat het Hof de afwijzing van de door Chanrek tegen [erflaatster] gerichte vordering tot schadevergoeding niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed. Immers, het Hof heeft de afwijzing van deze vordering in het geheel niet gemotiveerd. Het middel slaagt derhalve. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 8 januari 1999; verwijst het geding naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing; veroordeelt de erfgenamen van [erflaatster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Chanrek begroot op ƒ 625,-- aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, A.E.M. van der Putt-Lauwers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 6 april 2001.