Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0905

Datum uitspraak2001-04-05
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers31941 HAZA 00-407
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN Rolnummer: 31941 HAZA 00-407 Uitspraak: 5 april 2001 Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen: Eiseres, gevestigd te, eisende partij, procureur: mr. A.V.P.M. Gijselhart, advocaat: mr. G.J. Helmig te Middelharnis en Gedaagde, wonende te, gedaagde partij, procureur: mr. B.H. van den Tooren. Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [gedaagde] en [eiser]. 1. Het verdere verloop van de procedure Dit verloop blijkt uit: het vonnis van 13 juli 2000; het proces-verbaal van de op 28 september 2000 gehouden comparitie van partijen; de conclusie van repliek; de conclusie van dupliek. 2. De vaststaande feiten 2.1 [eiser] had een melkveebedrijf doch was voornemens een varkenshouderij te beginnen. Hij kocht in april 1997 van meerdere verkopers, waaronder [gedaagde], mestproductierechten. 2.2 [gedaagde] had toentertijd in totaal 1748 kilo mestproduktierechten. Hij benutte hier zelf 915 kilo van, zodat 833 onbenutte kilo’s resteerden. De niet-benutte kilo’s worden “latente rechten” genoemd. 2.3 Op 29 april 1997 sloten partijen een schriftelijke koopovereenkomst, waarin onder meer staat dat [eiser] een bruto hoeveelheid mestproduktierechten, groot 700 kilogram fosfaat, van [gedaagde] kocht voor fl. 19.678,50. De 700 kilogram beloopt inmiddels 1000 kilogram. 2.4 De levering van de mestproductierechten vindt plaats door registratie bij het Bureau Heffingen te Assen. In de koopovereenkomst is geen leveringsdatum opgenomen. 2.5 In de koopovereenkomst is een boetebeding opgenomen voor het geval een partij niet nakomt ter hoogte van 20 % van de koopsom, onverminderd het recht op schadevergoeding. 2.6 Op 10 juli 1997 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een beleidsvoornemen bekend gemaakt, waardoor een bedrijf nadien niet meer varkens mag houden dan het aantal varkensrechten dat een bedrijf heeft. Op basis van dit beleidsvoornemen worden enkel de wel benutte mestproductierechten omgezet in varkensrechten. De latente rechten kunnen niet worden omgezet en vervallen als het ware. Zowel de mestproductierechten als de varkensrechten zijn overdraagbaar. 2.7 Op 20 december 1997 heeft [gedaagde] schriftelijk verklaard mee te zullen werken aan de overdracht en registratie van de varkensrechten aan [eiser] “voor het geval de door kopers (…) gekochte mestproductierechten daadwerkelijk worden omgezet in varkensrechten”. Voorts heeft hij zich verbonden om de varkensrechten niet te vervreemden en niet in gebruik te geven aan een niet door [eiser] aangewezen derde. In deze verklaring is een boetebeding opgenomen voor de niet nakoming van een en ander ter hoogte van fl. 19.678,50. 2.8 Vervolgens heeft [eiser] de koopsom ter hoogte van fl. 19.678,50 aan [gedaagde] betaald. 2.9 Op 23 juli 1998 stuurt Bijker Makelaardij een brief aan [eiser], waarin onder meer staat: “De heer [gedaagde] heeft bij contract van 29 april 1997 aan u mestproductierechten verkocht. Zoals u op de staten (…) kunt lezen waren dit rechten waar hij in de toekomst toch geen gebruik meer van zou maken. Dit was dan ook de reden waarom hij deze rechten aan u verkocht heeft.” 2.10 Op 4 maart 1999 en 23 januari 2000 is [gedaagde] gesommeerd tot medewerking aan de levering van de varkensrechten aan [eiser]. Er staan nog immer varkensrechten op naam van [gedaagde]. 3. De vordering 3.1 [eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis: 1. [gedaagde] zal veroordelen tot nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst alsmede van de overeenkomst van 20 december 1997 en hem zal veroordelen tot levering aan [eiser] van de op 29 april 1997 verkochte hoeveelheid mestproduktierechten, die inmiddels zijn omgezet in varkensrechten, groot 1.000 kg, en tot het verlenen van zijn volledige medewerking om te bewerkstelligen dat deze rechten bij Bureau Heffingen te Assen ten name van [eiser] worden gesteld, zulks op verbeurte van een dwangsom van fl. 2.500,- voor iedere dag, dat [gedaagde] na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke blijft om hieraan te voldoen; 2. [gedaagde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen de overeengekomen boete van fl. 19.678,50, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 maart 1999 tot de dag der algehele voldoening; 3. subsidiair zal ontbinden de tussen partijen op 29 april 1997 en 20 december 1997 gesloten overeenkomsten, met veroordeling van [gedaagde] tot terugbetaling van de reeds door [eiser] aan [gedaagde] betaalde koopsom van fl. 19.678,50, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 1998 tot de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling aan [eiser] van de door [eiser] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; 4. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van de procedure. 3.2 [eiser] legt aan zijn vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag. [gedaagde] tracht de aan [eiser] toekomende rechten aan een derde te verkopen danwel te leveren. [gedaagde] blijft in gebreke, ondanks sommaties, mee te werken aan de levering, dat wil zeggen dat de rechten op de naam van [eiser] worden gesteld. [gedaagde] dient de boete ter hoogte van fl. 19.678,50 te betalen, hetgeen hij evenmin doet. Voor het geval levering van de rechten onverhoopt niet meer mogelijk is, vordert eiseres subsidiair ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding op te maken bij staat, en de boete. 4. Het verweer 4.1 [gedaagde] concludeert dat de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze zal ontzeggen met zijn veroordeling in de kosten van het geding. 4.2 Het verweer van [gedaagde] zal, voor zover nodig, hieronder worden behandeld. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 Cruciaal in dit geschil is de vraag wat [gedaagde] aan [eiser] heeft verkocht. 5.2 [gedaagde] stelt hieromtrent het navolgende. Hij heeft van de 833 onbenutte kilo’s, met een reserve van 133 kilo voor zichzelf, uiteindelijk 700 onbenutte kilo’s verkocht. Tegen deze achtergrond is het volstrekt duidelijk dat hij toentertijd onbenutte kilo’s verkocht, en derhalve latente rechten. Omdat de varkenshouderij al jarenlang de aandacht van de overheid had voor wat betreft het terugdringen van de mestproductierechten, was te verwachten dat er maatregelen genomen zouden worden die zouden ingrijpen in de rechten van varkenshouders. Omdat er latente rechten waren verkocht, had [eiser] tijdig de rechten moeten registreren, teneinde te voorkomen dat deze niet meer verhandelbaar zijn of gebruikt kunnen worden. 5.3 Voor de beantwoording van de vraag hoe de verhouding tussen partijen is geregeld, is de zin die partijen over en weer in de gegeven omstandigheden aan de regeling mochten toekennen van belang en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Vast staat dat [gedaagde] ten tijde van de verkoop aan [eiser] beschikt(e) over mestproductierechten, waarvan een deel na de bekendmaking van het ministeriele beleidsvoornemen wel, en een ander deel niet is of kan worden omgezet in varkensrechten. 5.4 [eiser] kocht onder meer van [gedaagde] mestproductierechten op, teneinde deze rechten te kunnen gebruiken voor de uitoefening van een (door hem te gelegenertijd uit te oefenen) varkenshouderij. Dit voornemen was [gedaagde], blijkens zijn eigen stellingen, bekend. Dit doel kon ten tijde van de koop door partijen door registratie worden bereikt, ongeacht of de rechten ten tijde van de koop al dan niet door [gedaagde] werden benut. 5.5 Onvoldoende gemotiveerd is, in dit licht, dat uitgangspunt voor beide partijen is geweest dat [gedaagde] slechts de latente rechten verkocht. Eerst na het ministeriele beleidsvoornemen, uitgevaardigd ruim na de koopovereenkomst, werd het belang van het onderscheid tussen wel of niet benutte mestproductierechten immers pas relevant. In het licht van het voorgaande moet worden geoordeeld dat de verwachting van partijen in de gegeven omstandigheden, ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst, anders dan [gedaagde] stelt, niet kan zijn geweest dat partijen ervan uit mochten gaan dat -slechts- de latente rechten aan [eiser] zijn verkocht. 5.6 Hierdoor doet niet ter zake of het eiser wellicht bekend was, zoals [gedaagde] stelt doch hetgeen door [eiser] betwist wordt, dat hij rechten kocht die ten tijde van de verkoop latent waren. Evenmin is de door [gedaagde] gestelde risico-overgang op [eiser], die door de koopovereenkomst zou plaatsvinden, betreffende deze latente rechten dan ook relevant, nog afgezien van het feit dat deze stelling geen steun vindt in het recht of de feiten. Het risico van het onderhavige recht gaat immers over door overdracht. Nu [eiser] eerst na registratie bij Bureau Heffingen, hetgeen een gezamenlijke handeling van koper en verkoper vergt, gebruik kan maken van de rechten, gaat ook dan het risico over. Dit klemt te meer nu [gedaagde] stelt zich ook van het risico bewust te zijn geweest. Deze delen van het verweer van [gedaagde] treffen derhalve geen doel, zodat bewijslevering omtrent dit punt niet aan de orde is. 5.7 De overige verweren van [gedaagde], die alle voortbouwen op de stelling dat alleen latente rechten zijn gekocht, falen derhalve eveneens. 5.8 [gedaagde] erkent dat hij na onderhavige koopovereenkomst met (in ieder geval twee) derden eveneens een koopovereenkomst terzake de varkensrechten heeft gesloten, doch dat levering van de rechten aan deze derden (nog) niet heeft plaatsgevonden. Hij erkent hiermee dat de eerste titel [eiser] toekomt en hij alsnog aan [eiser] kan leveren. Nu voorts vaststaat dat (een deel van de) mestproductierechten zijn of kunnen worden omgezet in varkensrechten, zal het primair gevorderde worden toegewezen. De dwangsommen zullen worden gemaximeerd als na te melden. 5.9 [eiser] kan geen nakoming vorderen van zowel de overeenkomst(en) als het daaraan verbonden boetebeding, nu dit boetebeding niet slechts op vertraging is gesteld. Het onder 2 gevorderde zal dan ook worden afgewezen. Nu het primair gevorderde voor toewijzing in aanmerking komt, zal het subsidiair gevorderde, onder 3, eveneens worden afgewezen. Nu [gedaagde] hoofdzakelijk in het ongelijk wordt gesteld, zal hij veroordeeld worden in de kosten. De beslissing De rechtbank, rechtdoende, veroordeelt [gedaagde] tot nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst alsmede van de overeenkomst van 20 december 1997 en tot levering aan [eiser] van de op 29 april 1997 verkochte hoeveelheid mestproduktierechten, die inmiddels zijn omgezet in varkensrechten, groot 1.000 kg, en tot het verlenen van zijn volledige medewerking om te bewerkstelligen dat deze rechten bij Bureau Heffingen te Assen ten name van [eiser] worden gesteld, zulks op verbeurte van een dwangsom van fl. 2.500,- voor iedere dag, dat [gedaagde] na betekening dit vonnis in gebreke blijft om hieraan te voldoen, tot een maximum van fl. 50.000,-; veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op heden begroot op fl. 739,67 aan kosten en fl. 3.440,- aan salaris voor de procureur; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2001. RP/VG