Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0895

Datum uitspraak2001-03-27
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers00/469 GEMWT
Statusgepubliceerd


Indicatie

Zichtcriterium in casu te beperkt. Afwijzing verzoek om bestuursdwang ter zake van (voor zover hier van belang) de bouw van een sanitaire voorziening in een schuur op een kleinschalig kampeerterrein zonder dat daarvoor bouwvergunning is verleend. Het daartegen gemaakte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. Gelet op de afstand tussen de woning van eisers en het kleinschalige kampeerterrein, zowel voor wat betreft de locatie in 1999 als de huidige locatie, en de ruimtelijke uitstraling van een dergelijk kampeerterrein op de directe omgeving, is de rechtbank van oordeel dat eisers behoren tot de kring van direct omwonenden van dit kampeerterrein. Nu voorts de onderhavige sanitaire voorziening een functie vervult bij het gebruik van het kampeerterrein, behoren eisers eveneens tot de kring van direct omwonenden van dit bouwwerk. Dat eisers vanuit hun woning geen zicht hebben op deze sanitaire voorziening, kan hieraan niet afdoen. Het door verweerder bij het bestreden besluit gehanteerde zichtcriterium is in dit verband een te beperkt criterium. Het handhavingverzoek van eisers was derhalve aan te merken als een aanvraag in de zin van art. 1:3, derde lid Awb. Verweerder heeft zich derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers geen belanghebbenden zijn bij het primaire besluit. Bestreden besluit vernietigd. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet, verweerder. mr. K. van Duyvendijk


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: 00/469 GEMWT UITSPRAAK in het geding tussen: A en B, wonende te C, eisers, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet, verweerder, 1. Bestreden besluit Besluit van verweerder van 4 april 2000. 2. Feiten Eisers wonen op het perceel […]weg 251 te C. Sedert het voorjaar van 1999 wordt op het aangrenzende perceel […]weg 245 een kampeerterrein geëxploiteerd door D (hierna: D). Bij besluit van 17 mei 1999 heeft verweerder aan D voor het jaar 1999 ontheffing verleend als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, van de Wet op de openluchtrecreatie ten behoeve van de plaatsing van 10 kampeermiddelen en van 15 kampeermiddelen in de maanden juli en augustus 1999. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij besluit van 4 april 2000 heeft verweerder dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Eisers hebben hiertegen geen beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 14 juli 1999 hebben eisers verweerder verzocht om toepassing van bestuursdwang jegens D ter zake van: a. de plaatsing van meer dan vijf kampeermiddelen op het kampeerterrein, zulks in strijd met het vigerende bestemmingsplan; b. de bouw van een sanitaire voorziening in een op het perceel staande schuur zonder dat daarvoor bouwvergunning is verleend. Bij besluit van 23 september 1999 heeft verweerder deze verzoeken om toepassing van bestuursdwang afgewezen. Tegen dit besluit is namens eisers bezwaar gemaakt. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat eisers niet als belanghebbenden zijn aan te merken. 3. Procesverloop Namens eisers heeft mevrouw mr. A. de Jong, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Partijen hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd. Het beroep is behandeld ter zitting van 9 januari 2001, waar eiseres B is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong, voornoemd. Verweerder is, hoewel daartoe bij aangetekende brief van 28 november 2000 opgeroepen, niet ter zitting verschenen. 4. Motivering 4.1. In geschil is of verweerder terecht heeft aangenomen dat eisers geen belanghebbenden zijn bij het primaire besluit van 23 september 1999, waarbij de verzoeken van eisers om toepassing van bestuursdwang zijn afgewezen. 4.2. Voor wat betreft de bestuursdwang ter zake van de plaatsing van kampeermiddelen is de rechtbank van oordeel dat eisers geen processueel belang hebben bij een beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank overweegt daartoe dat het onderhavige verzoek om bestuursdwang uitsluitend ziet op de situatie in het jaar 1999, voor welk jaar aan D ontheffing was verleend voor de plaatsing van tien respectievelijk vijftien kampeermiddelen, terwijl volgens het vigerende bestemmingsplan slechts de plaatsing van vijf kampeermiddelen is toegestaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder aan D voor de periode 2000-2004 slechts ontheffing heeft verleend voor de plaatsing van vijf kampeermiddelen, waarbij ook de locatie van het kampeerterrein is gewijzigd ten opzichte van die in 1999. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder bij brief van 14 juli 2000 de heer D erop heeft gewezen dat hij slechts ontheffing heeft voor vijf kampeermiddelen en dat bij overtreding van dit maximum handhavend zal worden opgetreden. Voorts is gesteld noch gebleken dat eisers overwegen een schadeclaim in te dienen ter zake van het achterwege blijven van handhavend optreden met betrekking tot de plaatsing van kampeermiddelen in het jaar 1999. Ter zitting is namens eisers aangegeven dat het hen uitsluitend gaat om het verkrijgen van een rechterlijk oordeel omtrent de vraag of verweerder hen bij het bestreden besluit terecht als niet-belanghebbenden heeft aangemerkt, aangezien verweerder hen bij andere kwesties, waarbij (onder meer) de handhaving van het bestemmingsplan aan de orde was, eveneens - naar de mening van eisers ten onrechte - niet als behanghebbenden heeft aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat hierin onvoldoende aanknopingspunten zijn gelegen om een processueel belang bij een beoordeling van het thans bestreden besluit aanwezig te achten. De rechtbank tekent hierbij nog aan dat eisers bij de beslissing op hun bezwaar tegen de voor de periode 2000-2004 aan D verleende kampeerontheffing wel door verweerder als belanghebbenden zijn aangemerkt, zoals blijkt uit het dossier van de bij de rechtbank aanhangige zaak nr. 00/938 GEMWT inzake het beroep van eisers tegen die beslissing op bezwaar. Nu eisers voor wat betreft de hier aan de orde zijnde aangelegenheid geen processueel belang hebben, dient het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard. 4.3. Met betrekking tot de verzochte bestuursdwang ter zake van het zonder vergunning bouwen van een sanitaire voorziening in een reeds bestaande schuur ziet de rechtbank geen grond om een processueel belang afwezig te achten, aangezien de rechtbank - mede als gevolg van de afwezigheid van verweerder ter zitting - niet heeft kunnen vaststellen of deze voorziening, in verband met de in het jaar 2000 gerealiseerde bouw van een afzonderlijke sanitaire unit voor de kampeerders, inmiddels is verwijderd. De rechtbank zal derhalve beoordelen of verweerder het bezwaar van eisers voor wat betreft deze aangelegenheid terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het primaire besluit van 23 september 1999 het verzoek om bestuursdwang op inhoudelijke gronden heeft afgewezen en dat dit besluit aan eisers is gericht. Eisers zijn daarom in de bezwaarfase als belanghebbenden aan te merken bij dit besluit. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft willen stellen dat het verzoek om bestuursdwang bij nader inzien buiten behandeling had moeten blijven omdat dit verzoek niet kan worden aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - dat wil zeggen: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen - overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op de afstand tussen de woning van eisers en het onderhavige kleinschalige kampeerterrein, zowel voor wat betreft de locatie in 1999 als de huidige locatie, en de ruimtelijke uitstraling van een dergelijk kampeerterrein op de directe omgeving, is de rechtbank van oordeel dat eisers behoren tot de kring van direct omwonenden van dit kampeerterrein. Nu voorts de onderhavige sanitaire voorziening een functie vervult bij het gebruik van het kampeerterrein, behoren eisers eveneens tot de kring van direct omwonenden van dit bouwwerk. Dat eisers vanuit hun woning geen zicht hebben op deze sanitaire voorziening, kan hieraan niet afdoen. Het door verweerder bij het bestreden besluit gehanteerde zichtcriterium is in dit verband een te beperkt criterium. Nu eisers als direct omwonenden zijn aan te merken, kan niet worden gezegd dat zij geen belanghebbenden zijn bij een handhavingsbesluit ter zake van de bouw van de onderhavige sanitaire voorziening. Hun handhavingsverzoek was derhalve aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder zich ten onrechte bij het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat eisers geen belanghebbenden zijn bij het primaire besluit. Nu voorts niet is gebleken dat niet was voldaan aan de overige vereisten voor ontvankelijkheid van het bezwaar, voor zover het de hier aan de orde zijnde aangelegenheid betreft, komt het bestreden besluit in zoverre in aanmerking voor vernietiging. De rechtbank merkt nog op dat zij over onvoldoende gegevens beschikt om een oordeel te geven omtrent het materiële punt van geschil tussen partijen, te weten de vraag of de bouw van de sanitaire voorziening vergunningvrij was. 4.4. Nu het bestreden besluit deels zal worden vernietigd, is er aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eisers. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van rechtsbijstand 2,5 punten toegekend (beroepschrift, repliek, zitting) met een wegingsfactor 0,5. Beslist wordt derhalve als volgt. 5. Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft de weigering van bestuursdwang ter zake van de plaatsing van kampeermiddelen; verklaart het beroep gegrond voor zover het betreft de weigering van bestuursdwang ter zake van de bouw van de sanitaire voorziening; vernietigt het bestreden besluit in zoverre; bepaalt dat verweerder in zoverre een nieuw besluit op bezwaar neemt; gelast verweerders gemeente aan eisers het betaalde griffierecht van f 225,- te vergoeden; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van f 887,50 voor verleende rechtsbijstand, te betalen door verweerders gemeente. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ‘s-Gravenhage. Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2001 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: