
Jurisprudentie
AB0886
Datum uitspraak2001-04-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers4532-99
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers4532-99
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 4532-99.
STRAFVONNIS
Uitspraak: 5 april 2001.
De arrondissementsrechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[I. van D.],
geboren te [Geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te Enschede,
thans verblijvende in de P.I. voor Vrouwen te Zwolle,
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie (12 jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk, met aftrek en toewijzing van de civiele vorderingen);
Gelet op de verdediging door en namens verdachte in het midden gebracht;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd.
Verdachte wordt daardoor in haar verdediging niet geschaad.
De rechtbank overweegt dat de dagvaarding met betrekking tot feit 8 nietig dient te worden verklaard ten aanzien van het gedeelte dat betrekking heeft op de onderdelen “een of meer andere kinderen” en “bij een of meer andere kinderen” (die onderdelen staan vermeld achter de derde en zevende gedachtenstreep), aangezien die onderdelen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zijn geconcretiseerd.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte sub 2 primair en subsidiair, sub 5 primair en subsidiair, sub 6 primair en subsidiair en sub 8 (voor het overige deel) is telastegelegd, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met name ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank het wettig bewijs van die telastegelegde feiten.
De rechtbank is door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 primair, sub 3 primair, sub 4 primair en sub 7 primair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op tijdstippen in de periode van 1 april 1996 tot 18 mei 1999, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een ander door feitelijkheden [Slachtoffer 1] ([geboortejaar], dossier A) telkens heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer 1], hebbende haar mededader
de penis in de mond van die [Slachtoffer 1] gebracht en telkens bestaande die
· andere feitelijkheden hierin dat verdachte en haar mededader
verdachte en haar mededader ten aanzien van die [Slachtoffer 1] gebruik
· hebben gemaakt van het geestelijk en lichamelijk overwicht dat zij, verdachte en haar mededader op die [Slachtoffer 1] hadden en aldus telkens voor die [Slachtoffer 1] een bedreigende situatie hebben doen ontstaan;
·
· 3.
·
· zij in de periode van 1 november 1997 tot 1 september 1998 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en bedreiging met geweld een jongetje genaamd [Slachtoffer 3] ([Geboortejaar], dossier C) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer 3], hebbende zij, verdachte en/of (een of meer van) haar mededaders
hun/zijn/haar genitaliën in de mond van die [Slachtoffer 3] gebracht en
zijn/hun penis in de anus van [Slachtoffer 3] gebracht
· en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat zij, verdachte en/of (een of meer van) haar mededaders
· - die [Slachtoffer 3] heeft/hebben uitgekleed en
· - die [Slachtoffer 3] op een stoel heeft/hebben vastgebonden en
· - het hoofd van die [Slachtoffer 3] naar voren en achteren heeft/hebben bewogen, en
· - een pistool, tegen het hoofd van [Slachtoffer 3] heeft/hebben gehouden, althans daarmee ten overstaan van [Slachtoffer 3] heeft/hebben gemanipuleerd en
· - die [Slachtoffer 3] hardhandig heeft/hebben vastgepakt en
dat zij, verdachte en haar mededaders ten aanzien van die [Slachtoffer 3] gebruik
hebben gemaakt van het geestelijk en lichamelijk overwicht dat zij, verdachte en haar mededaders op die [Slachtoffer 3] hadden en aldus voor die [Slachtoffer 3] een bedreigende situatie hebben doen ontstaan;
4.
zij in de periode van 1 april 1996 tot 1 januari 1999, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, door geweld en bedreiging met geweld en andere feitelijkheden een meisje, genaamd [Slachtoffer 4] (geboren in [Geboortejaar], dossier E) telkens heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer 4], hebbende haar mededader
- zijn genitaliën in de mond van die [Slachtoffer 4] gebracht en/of
- zijn penis in de anus van [Slachtoffer 4] gebracht
en telkens bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld en die andere feitelijkheden hierin dat zij, verdachte en/of haar mededader
- genoemde [Slachtoffer 4] heeft/hebben geslagen en/of
- die [Slachtoffer 4] heeft/hebben vastgebonden en/of
- [Slachtoffer 4] heeft/hebben geblinddoekt en/of
- [Slachtoffer 4] heeft/hebben uitgekleed en/of
- een pistool tegen het hoofd van [Slachtoffer 4] heeft/hebben gehouden en/of
- een mes op/voor de keel van [Slachtoffer 4] heeft/hebben gezet/gehouden, en met dat pistool en mes ten overstaan van die [Slachtoffer 4] hebben gemanipuleerd en/of
- tegen die [Slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd -zakelijk weergegeven- dat [Slachtoffer 4] zou
worden neergeschoten of doodgemaakt indien zij niet aan de penis zou zuigen en/of
- dat zij, verdachte en haar mededader ten aanzien van die [Slachtoffer 4] gebruik hebben gemaakt van het geestelijk en lichamelijk overwicht dat zij, verdachte en haar mededader op die [Slachtoffer 4] hadden en aldus telkens voor die [Slachtoffer 4] een bedreigende situatie hebben doen ontstaan;
7.
zij in de periode van 3 november 1997 tot 23 juli 1998 te Enschede, tezamen en in vereniging met een anderen, met [Slachtoffer 7] (geboren [geboortejaar], dossier H), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer 7], hebbende zij, verdachte en/of een of meer van haar mededaders
- vingers, en/of stokjes en/of spuiten in de anus van die [Slachtoffer 7] gebracht en
- met een mes in de penis van die [Slachtoffer 7] gesneden;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het telastegelegde feit, waarop die inhoud bijzonderlijk betrekking heeft.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte sub 1 primair, sub 3 primair, sub 4 primair en sub 7 primair meer of anders is telastegelegd, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft bij haar beoordeling of en in hoeverre de desbetreffende feiten wettig èn overtuigend zijn bewezen, (steeds) uitdrukkelijk doen meewegen hetgeen door de deskundige(n) Emmelkamp of Crombach is overwogen over de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van hetgeen door het slachtoffer is verklaard. Uit de hiervoor gehanteerde bewijsconstructie blijkt dat de rechtbank voor het als bewijsmiddel gehanteerde deel van de verklaring van het slachtoffer steeds steun heeft gevonden in andere wettige bewijsmiddelen. Het samenstel daarvan levert in onderlinge samenhang bekeken per bewezenverklaard feit voldoende wettig en overtuigend bewijs op. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af hetgeen door de genoemde deskundige is vastgesteld, mede gelet op de omstandigheid dat die deskundige conform het aan hem gedane verzoek, zijn betrouwbaarheidsoordeel heeft gegeven op basis van alleen die verklaringen en niet op basis van de overige inhoud van het omvangrijke dossier.
Het bewezene levert op:
voor wat betreft sub 1 primair en sub 4 primair telkens het misdrijf:
"Medeplegen van verkrachting",
strafbaar gesteld bij art. 242 juncto art. 47 Wetboek van Strafrecht, telkens meermalen gepleegd;
voor wat betreft sub 3 primair het misdrijf:
"Medeplegen van verkrachting",
strafbaar gesteld bij art. 242 juncto art. 47 Wetboek van Strafrecht;
voor wat betreft sub 7 primair het misdrijf:
"Medeplegen van: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam",
strafbaar gesteld bij art. 244 juncto art. 47 Wetboek van Strafrecht;
De verdachte is deswege strafbaar aangezien van geen haar strafbaarheid uitsluitende omstandigheid is gebleken.
De rechtbank overweegt voor wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf en maatregelen behoren te worden opgelegd, zoals deze hierna zullen worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
Verdachte heeft zich gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan ernstige zedenmisdrijven, waaronder verkrachtingen, gepleegd jegens uitsluitend zeer jonge kinderen, waaronder haar eigen dochter.
Die feiten hebben de lichamelijke integriteit van die kinderen in zeer ernstige mate aangetast.
Het is algemeen bekend dat dergelijke gedragingen op bijna niet meer te herstellen wijze ernstige schade toebrengen aan de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van de slachtoffertjes.
Bovendien heeft verdachte het vertrouwen dat kinderen in volwassenen mogen stellen ernstig beschaamd.
Vast is komen te staan dat verdachte bij het plegen van deze feiten een actieve rol heeft vervuld. Dit, in samenhang met grote beroering die de strafzaken tegen verdachte en haar mededaders in Enschede en daarbuiten hebben teweeggebracht, leidt tot het oordeel dat na te noemen langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is, zulks ondanks het “schone” strafblad van verdachte.
Over verdachte is een rapport uitgebracht door T.A. Wouters, psychiater en H.E.W. Koornstra, psycholoog, beiden van het Pieter Baan Centrum te Utrecht.
De rechtbank bepaalt dat de inhoud daarvan als hier ingelast dient te worden beschouwd.
De rechtbank neemt de in dat rapport vermelde conclusie, te weten dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest haar wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen over, zodat de bewezen verklaarde feiten haar slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank overweegt verder, dat:
[Slachtoffer 3], terzake feit 3, [Slachtoffer 4], terzake feit 4 en [Slachtoffer 7] terzake feit 7 zich via het voorgeschreven 'voegingsformulier' ter terechtzitting (zie 51b, lid 2 Sv) als benadeelde partij hebben gevoegd (ter terechtzitting vertegenwoordigd door de gemachtigde mr. Van Bon-Moors) in het strafproces, en op de voet van artikel 51b, lid 1 Wetboek van Strafvordering telkens opgave hebben gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij, tot een totaalbedrag van respectievelijk:
[Slachtoffer 3]: fl. 7080,=; bestaande uit de volgende posten: reiskosten: fl. 80,=, smartengeld (als voorschot): fl. 5000,= en kosten rechtsbijstand fl. 2000,=;
[Slachtoffer 4]: fl. 9079,=; bestaande uit de volgende posten: reiskosten (zittingen)
fl. 80,=; reiskosten naar advocaat fl. 108,=; slaapkamer opnieuw ingericht: fl. 822,=; fiets voor [Slachtoffer 4]: fl. 799,=; weekje Center Parcs: fl. 2270,=; smartengeld (als voorschot) fl. 5000,=;
[Slachtoffer 7]: bestaande uit de volgende posten: reiskosten (zittingen): fl. 80,=, smartengeld (als voorschot): fl. 5000,= en kosten rechtsbijstand eigen bijdrage
fl. 1080,=;
Naar het oordeel van de rechtbank is de vorderingen van de benadeelde partij [Slachtoffer 4] ten dele gegrond, aangezien is komen vast te staan dat aan die benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het desbetreffende bewezenverklaarde feit, zulks op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken.
Deze schade bedraagt, naar het oordeel van de rechtbank, in deze zaak minder dan de gevorderde bedragen, namelijk: fl. 5188,= terzake reiskosten (fl. 188,=) en smartengeld (als voorschot fl. 5000,=), zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met niet-ontvankelijkheid van het overige deel van die vordering, omdat dit meerdere niet van eenvoudige aard is.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [Slachtoffer 3] en [Slachtoffer 7] geheel gegrond, aangezien is komen vast te staan dat aan die benadeelde partijen rechtstreeks schade is toegebracht door het desbetreffende bewezenverklaarde feit, zulks op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken.
Deze schades bedragen, naar het oordeel van de rechtbank, inderdaad de gevorderde bedragen van:
v.w.b. [Slachtoffer 3]: fl. 7080,=, (waarvan fl. 5000,= als voorschot) zodat die vordering toewijsbaar is.
v.w.b. [Slachtoffer 7]: fl. 6160,=, (waarvan fl. 5000,= als voorschot) zodat die vordering toewijsbaar is.
De rechtbank zal hierbij tevens telkens de maatregel bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte telkens jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De na te noemen straf en maatregelen zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 27, 36f en 57 Wetboek van Strafrecht.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van feit 8, te weten de onderdelen die zijn vermeld achter de derde en de zevende gedachtenstreep en betrekking hebben op het onderdeel “de andere kinderen”;
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte sub 2 primair en subsidiair, sub 5 primair en subsidiair, sub 6 primair en subsidiair en sub 8 (voor wat betreft de overige onderdelen) is telastegelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat het telastegelegde in voege als boven omschreven door verdachte is begaan;
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld;
Verklaart verdachte deswege strafbaar;
Veroordeelt haar te dier zake tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes (6) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Veroordeelt verdachte, terzake het bewezen feit sub 3, tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer 3], [Adres] te Enschede, van een bedrag groot: fl. 7080,= (zegge: zevenduizend en tachtig gulden), voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsmede in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
Legt de maatregel op dat verdachte verplicht is, terzake het bewezen feit sub 3 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot fl. 2360,= zulks ten behoeve van de benadeelde [Slachtoffer 3], voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 40 dagen zal worden toegepast, een en ander voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan.
Verstaat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van genoemd bedrag ten behoeve van de benadeelde partij, voornoemd, dat daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen (met dat betaalde gedeelte) komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte, terzake het bewezen feit sub 4, tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer 4], [Adres] te Enschede, van een bedrag groot: fl. 5188,= (zegge: vijfduizend éénhonderd en achtentachtig gulden), voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsmede in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
Legt de maatregel op dat verdachte verplicht is, terzake het bewezen feit sub 4 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot fl. 2594,= zulks ten behoeve van de benadeelde [Slachtoffer 4], voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 42 dagen zal worden toegepast, een en ander voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan.
Verstaat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van genoemd bedrag ten behoeve van de benadeelde partij, voornoemd, dat daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen (met dat betaalde gedeelte) komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.
Bepaalt dat de vordering van de voormelde benadeelde partij: [Slachtoffer 4], voor een deel van fl. 3891,= niet-ontvankelijk is, en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte, terzake het bewezen feit sub 7, tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer 7], [Adres] te Enschede van een bedrag groot: fl. 6160,= (zegge: zesduizend éénhonderd en zestig gulden), voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsmede in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
Legt de maatregel op dat verdachte verplicht is, terzake het bewezen feit sub 7 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot fl.2053,= zulks ten behoeve van de benadeelde [Slachtoffer ], voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 38 dagen zal worden toegepast, een en ander voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan.
Verstaat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van genoemd bedrag ten behoeve van de benadeelde partij, voornoemd, dat daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen (met dat betaalde gedeelte) komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partijen [Slachtoffer 5], [Slachtoffer 6], [Slachtoffer 9] en [Slachtoffer 8], in het geheel niet-ontvankelijk zijn, en dat de benadeelde partijen deze vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1 primair, sub 3 primair, sub 4 primair en sub 7 primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
Aldus gewezen door mr. Stoové, voorzitter, mrs. Koopmans en Roelvink, rechters, in tegenwoordigheid van Feijer, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 april 2001.