Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0881

Datum uitspraak2001-04-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 99/1202 BESLU V01
Statusgepubliceerd


Indicatie

De algemene stelling dat particulieren geen belanghebbende zijn bij besluiten die betrekking hebben op ideële belangen kan niet in overeenstemming met het recht worden geacht. Bezwaar van eiser tegen vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 voor de restauratie van het orgel van Der AA-Kerk niet-ontvankelijk verklaard. Art. 1:2, eerste lid Awb zondert geen enkel belang uit. Dit heeft tot gevolg dat de algemene stelling van verweerders, dat particulieren niet de mogelijkheid hebben om de bezwaarprocedure te volgen tegen besluiten die betrekking hebben op ideële belangen, niet in overeenstemming met het recht kan worden geacht. Vereist is echter wel dat de betreffende particulier belangen heeft (die aannemelijk moeten zijn), waar het besluit betrekking op heeft en waarmee hij zich onderscheidt ten opzichte van anderen, die eveneens belangen hebben. Dit is het geval als zijn belang ten opzichte van het belang van die anderen naar aard onvergelijkbaar of naar zwaarte onevenredig is. Dit belang moet bestaan bij het nemen van het besluit en rechtstreeks geraakt worden doordat het besluit een bepaald handelen of nalaten toestaat dan wel verbiedt. Eiser koppelt de belangen, die hem kunnen onderscheiden van anderen, aan de feitelijk door hem ontplooide activiteiten met betrekking tot het orgel (onder meer het inzamelen en schenken van gelden voor de restauratie, assisteren bij kleine reparaties en stembeurten, meewerken als uitvoerend organist aan concerten). De rechtbank acht dit een benadering die past binnen de door de rechtbank geformuleerde maatstaf voor het maken van onderscheid tussen belangen. Daarbij is niet van belang of eiser deze activiteiten ontplooide en ontplooit op grond van ideële motieven, als waar verweerders kennelijk op zien, maar wel dat deze activiteiten een vaststaand feit zijn. De door eiser ontplooide activiteiten zijn naar aard niet gelijk aan de activiteiten van de velen die belang hebben bij het orgel. Zo is het geven van geld voor behoud van het orgel niet op een lijn te stellen met het actief werven van fondsen als door eiser geschiedt. Ook is het bijwonen van concerten niet op een lijn te stellen met het organiseren van die concerten. Voorts is bijzonder dat eiser gevraagd is om medewerking te verlenen aan het geschikt maken van het orgel zelf ten behoeve van concerten. Bovendien zou eiser door de aard en omvang van deze activiteiten onevenredig getroffen worden ten opzichte van andere particulieren als het orgel door de voorgenomen restauratie het niet meer waard zou blijken te zijn dat eiser zich voor het orgel inzet. mrs. P.J.W.M. Vermeulen, W.M. van Schuijlenburg, A.H.J. Lennaerts Burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerders.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN SECTOR BESTUURSRECHT MEERVOUDIGE KAMER Reg.nr.: AWB 99/1202 BESLU V01 U I T S P R A A K inzake het geschil tussen [eiser], wonende te [woonplaats eiser], eiser, en burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerders. Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen: de Stichting der AA-Kerk. 1. PROCESVERLOOP Verweerders hebben bij besluit van 25 november 1999 het door eiser tegen het besluit van 24 september 1998 gemaakte bezwaar niet ontvankelijk verklaard. Tegen deze beslissing heeft eiser beroep ingesteld. Eiser vordert vernietiging van de beslissing. Partijen hebben de beschikking gekregen over de gedingstukken. Het beroep is, gevoegd met de AWB 00/17 BESLU V01, behandeld ter terechtzitting van 16 maart 2001. Eiser is in persoon verschenen. Voor verweerders is verschenen mr. J.P. Ketelaar, ambtenaar van de gemeente Groningen. Voor de Stichting der AA-Kerk zijn [vertegenwoordigers] verschenen Partijen hebben hun standpunt uiteengezet. 2. RECHTSOVERWEGINGEN 2.1 Feiten De rechtbank legt de volgende feiten aan haar beslissing ten grondslag en waardeert deze daarbij zo nodig in verband met de door haar te nemen beslissing. Verweerders hebben beslist dat vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 wordt verleend voor de restauratie van het orgel van de Der AA-kerk, onder de voorwaarden die zijn gesteld bij het besluit van 25 november 1999, genomen op het bezwaar van de Stichting tot bescherming van het hoofdorgel in de Der AA-kerk en van de Stichting Groningen Orgelland. Eiser kan zich niet verenigen met de restauratie zoals deze bij dit besluit is vergund. Hij meent dat deze restauratie niet beantwoordt aan de eisen van vakbekwaamheid die moeten worden gesteld en dat dit onder andere tot gevolg heeft dat historisch waardevol materiaal wordt vernietigd. Verweerders hebben eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat particulieren niet in rechte kunnen opkomen voor uitsluitend ideële belangen en omdat de door eiser aangegeven belangen hem niet in die mate onderscheiden van andere particulieren, dat gezegd zou moeten worden dat hij door het besluit rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen. Ter terechtzitting is bij dit standpunt aangetekend dat verweerders niet twijfelen aan de grote betrokkenheid van eiser, maar dat betrokkenheid niet gelijk te stellen is aan het hebben van een belang dat bij het besluit is betrokken. Verweerders wensen de kring van particulieren als belanghebbenden beperkt te houden en menen dat dit geen nadeel hoeft te zijn als particulieren hun belang laten behartigen door een rechtspersoon met een toegespitste doelomschrijving, die zij daartoe in het leven roepen. Eiser kan zich niet met deze beslissing verenigen. Hij heeft in beroep nogmaals de belangen opgesomd die volgens hem in het geding zijn bij de beslissing. Hij heeft deze belangen als volgt verwoord: Sinds mijn vroege jeugd heb ik gestudeerd op dit orgel onder leiding van de toenmalige organist, de heer J.B. van Meurs. Die studie heeft een onuitwisbare indruk achtergelaten ('imprinting'). Om die reden ben ik thans als organist verbonden aan een kerk met een orgel van dezelfde bouwer (Schnitger, 1702, Uithuizen). Destijds heb ik mij ingezet voor het inzamelen van gelden voor de restauratie van het orgel in de Der AA-Kerk; zelf heb ik geld geschonken voor deze restauratie; als collectant na afloop van concerten heb ik dit restauratie-fonds verder versterkt, door te assisteren bij kleine reparatie en stembeurten heb ik concerten op dit orgel mede mogelijk gemaakt en ook heb ik zelf meegewerkt aan concerten als uitvoerend organist. Thans ben ik voorzitter van het Comité Orgelconcerten van de Der AA-Kerk, hetzelfde comité dat destijds de orgelconcerten organiseerde, dat in de interim periode concerten op andere plaatsen organiseert en na een orgelrestauratie zich voorneemt dat weer in de Der AA-Kerk te gaan doen; een comité dat tevens de financiële middelen beheert die een restauratie van het orgel mede mogelijk moeten maken. Op grond van deze overwegingen meen ik een direct belang heb bij een juiste en vakbekwame restauratie van het orgel. Immers, precies dat is hetgene dat mij vanaf 1955 bewogen heeft om mij bij nacht en ontij in te zetten voor de restauratie van dit orgel. 2.2 Overwegingen De rechtbank stelt vast dat verweerders toepassing geven aan artikel 1:2, eerste lid,van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), luidend: 'Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.' De rechtbank is van oordeel dat deze regel geen enkel belang uitzondert. Dit heeft tot gevolg dat de algemene stelling van verweerders, dat particulieren niet de mogelijkheid hebben om de bezwaarprocedure te volgen tegen besluiten die betrekking hebben op ideële belangen, niet in overeenstemming met het recht kan worden geacht. Vereist is echter wel dat de betreffende particulier belangen heeft (die aannemelijk moeten zijn), waar het besluit betrekking op heeft en waarmee hij zich onderscheidt ten opzichte van anderen, die eveneens belangen hebben. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is als zijn belang ten opzichte van het belang van die anderen naar aard onvergelijkbaar of naar zwaarte onevenredig is. Dit belang moet bestaan bij het nemen van het besluit en rechtstreeks geraakt worden doordat het besluit een bepaald handelen of nalaten toestaat dan wel verbiedt. De rechtbank stelt vast dat eiser de belangen, die hem kunnen onderscheiden van anderen, koppelt aan de feitelijk door hem ontplooide activiteiten met betrekking tot het orgel. De rechtbank acht dit een benadering die past binnen de door de rechtbank geformuleerde maatstaf voor het maken van onderscheid tussen belangen. De rechtbank tekent hier bij aan dat niet van belang is of eiser deze activiteiten ontplooide en ontplooit op grond van ideële motieven, als waar verweerders kennelijk op zien, maar wel dat deze activiteiten een vaststaand feit zijn. De door eiser ontplooide activiteiten zijn naar aard niet gelijk aan de activiteiten van de velen die belang hebben bij het orgel. Zo is het geven van geld voor behoud van het orgel niet op een lijn te stellen met het actief werven van fondsen als door eiser geschiedt. Ook is het bijwonen van concerten niet op een lijn te stellen met het organiseren van die concerten. Voorts is bijzonder dat eiser gevraagd is om medewerking te verlenen aan het geschikt maken van het orgel zelf ten behoeve van concerten. Bovendien zou eiser door de aard en omvang van deze activiteiten onevenredig getroffen worden ten opzichte van andere particulieren als het orgel door de voorgenomen restauratie het niet meer waard zou blijken te zijn dat eiser zich voor het orgel inzet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in het geval van eiser aan alle voorwaarden wordt voldaan om belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb te zijn. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. 3. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank te Groningen, sector Bestuursrecht, meervoudige kamer: RECHT DOENDE - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerders een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - veroordeelt de gemeente Groningen tot betaling aan eiser van het griffierecht ten bedrage van f 225,-. Aldus gegeven door mr. P.J.W.M. Vermeulen, voorzitter, mrs. W.M. van Schuijlenburg en A.H.J. Lennaerts, rechters en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2001 door de voorzitter in tegenwoordigheid van A.M. van der List-van Winden, griffier. De griffier De voorzitter De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen een termijn van 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 ER in Den Haag door inzending van een beroepschrift binnen die termijn. Afschrift verzonden op: 3 april 2001 typ: jb