Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0874

Datum uitspraak2001-03-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 00/439
Statusgepubliceerd


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven (zesde enkelvoudige kamer) No. AWB 00/439 21 maart 2001 5135 Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellant, tegen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage verweerder, gemachtigde: mr I. Opsomer, werkzaam bij verweerder. 1. De procedure Op 30 mei 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een op 21 april 2000 verzonden besluit van verweerder van 17 april 2000. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen de beslissing die verweerder op de aanvraag van appellant op grond van de Regeling EG- steunverlening akkerbouwgewassen heeft genomen. Verweerder heeft op 7 juli 2000 een verweerschrift ingediend. Op 21 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij verweerder bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunt nader heeft toegelicht. Appellant is niet ter zitting verschenen. 2. De grondslag van het geschil Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Op 14 mei 1999 heeft verweerders uitvoeringsdienst LASER een aanvraag oppervlakten 1999, vereenvoudigde regeling en voederareaal, van appellant ontvangen. In de aanvraag heeft appellant bij de percelen met de volgnummers 2, 3 en 5 tot en met 9 als bijdragecode 800 of 805, hetgeen staat voor voederareaal, opgegeven. - Bij besluit van 10 december 1999 heeft verweerder aan appellant bericht dat zijn aanvraag is goedgekeurd en dat de definitieve oppervlakte voederareaal ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies voor appellant is vastgesteld op 12.23 ha. - Bij brief aan LASER van 9 februari 2000 heeft appellant gesteld dat hij in de veronderstelling was dat zijn aanvraag voor ma‹spremie was goedgekeurd, doch inmiddels uit telefonische informatie van LASER heeft begrepen dat hij zijn aanvraag verkeerd had ingevuld en dat de goedkeuring slechts betrekking heeft op voederareaal. In deze brief verzoekt appellant zijn aanvraag te wijzigen in die zin dat de door hem opgegeven bijdragecode 805 (voederareaal) wordt gewijzigd in bijdragecode 815. - Bij brief van 18 februari 2000 heeft verweerder de ontvangst van de door hem als bezwaarschrift aangeduide brief van 9 februari 2000 aan appellant bevestigd. Hierbij heeft verweerder tevens aangegeven dat, nu het op 14 februari 2000 ingekomen bezwaar is gericht tegen een op 10 december 1999 verzonden besluit, de bezwaartermijn is overschreden, zodat het bezwaar niet-ontvankelijk moet worden tenzij appellant aantoont dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. - Bij brieven van 20 februari 2000 en 12 maart 2000 heeft appellant aangegeven dat hij uit een publicatie in het tijdschrift De Boerderij had begrepen dat subsidietoekenning op grond van de Regeling later dan gebruikelijk zou plaatsvinden, zodat hij niet eerder tegen het uitblijven van subsidiebetaling heeft geageerd. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant kennelijk niet- ontvankelijk verklaard. Er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding, nu bij het besluit van 10 december 1999 slechts voederareaal voor het bedrijf van appellant is vastgesteld. Ook in de bijlage bij dit besluit is slechts sprake van voederareaal. Appellant had zich derhalve moeten realiseren dat bij dit besluit geen subsidie ingevolge de Regeling is vastgesteld. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder gewezen op artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat dwingend voorschrijft dat niet- ontvankelijkverklaring slechts achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. De omstandigheid dat, zoals appellant stelt, in het verleden de aanvraag in zijn aanwezigheid werd gecontroleerd, doet niet af aan de verantwoordelijkheid van appellant voor een juiste indiening van de aanvraag. Gelet op het vorenstaande kon verweerder dan ook geen andere beslissing nemen, dan bij het bestreden besluit is geschied. 4. Het standpunt van appellant Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd. Appellant erkent dat hij een fout heeft gemaakt bij het invullen van zijn aanvraag, door abusievelijk bijdragecode 805 in te vullen, terwijl hij bedoelde bijdragecode 815 op te nemen. In het zijdens verweerder verstrekte voorbeeld van een ingevulde aanvraag oppervlakten 1999, vereenvoudigde regeling en voederareaal, wordt snijma‹s (gewascode 259) zowel met bijdragecode 805 als bijdragecode 815 vermeld, hetgeen zeer verwarrend is. Naar aanleiding van een publicatie in De Boerderij heeft appellant gewacht informatie naar het uitblijven van subsidie in te winnen tot begin februari 2000. Pas door het telefoongesprek met LASER begreep appellant dat hij een fout had gemaakt bij het invullen van de aanvraag. Hij heeft toen onmiddellijk bezwaar gemaakt en verzocht de zaak recht te zetten. In het verleden diende appellant zijn aanvraag oppervlakten in persoon in bij LASER in Deventer en werd deze in zijn aanwezigheid gecontroleerd. In 1999 moest de aanvraag voor het eerst naar Zeist worden opgestuurd. Naar de opvatting van appellant zou zijn aanvraag wel zijn gehonoreerd indien hij deze gewoon zelf naar Deventer had kunnen brengen. Appellant vindt dat verweerder de regels wel erg strak hanteert en stelt dat de subsidie op grond van de Regeling voor zijn bedrijf onmisbaar is. 5. De beoordeling van het geschil Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder het bezwaarschrift van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het College beantwoordt die vraag bevestigend, waartoe het volgende wordt overwogen. Niet in geschil is dat het bezwaar van appellant is ingediend na het verstrijken van de termijn van zes weken, als bedoeld in artikel 6:7 Awb. Derhalve kan ingevolge artikel 6:11 van de Awb slechts sprake zijn van een ontvankelijk bezwaar, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. Nu in het primaire besluit weliswaar is meegedeeld dat de aanvraag van appellant is goedgekeurd, doch in dat besluit en de daarbij behorende bijlage slechts melding wordt gemaakt van ten behoeve van appellant vastgesteld voederareaal, heeft appellant op grond van de inhoud van dit besluit niet mogen aannemen dat de door hem beoogde subsidie voor akkerbouwgewassen op grond van de Regeling was toegekend. De omstandigheid dat appellant in eerdere jaren wel in aanmerking is gekomen voor ma‹spremie maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het College ligt het, juist nu appellant ervaring heeft met de toepassing van de Regeling, eerder in de rede dat het hem zou zijn opgevallen dat de primaire beschikking geen toekenning van akkerbouwsubsidie inhield. Nu van een verschoonbaar te laat indienen van het bezwaarschrift geen sprake is, was verweerder gehouden appellant niet-ontvankelijk te verklaren. Reeds om die reden is het beroep ongegrond. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr M.A. van der Ham in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2001. w.g. M.A. van der Ham w.g. F.W. du Marchie Sarvaas