Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0864

Datum uitspraak2000-11-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers99/1902 BESLU POE
Statusgepubliceerd


Uitspraak

99/1902 BESLU POE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA Veertiende kamer Uitgesproken d.d.: 16 november 2000 UITSPRAAK in het geding tussen: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder, 1. Procesverloop: Bij besluit van 29 maart 1999 heeft verweerder geweigerd om eiser op grond van de Regeling oogstschade 1998 in aanmerking te brengen voor een tegemoetkoming in de schade die hij als gevolg van de zware regenval op 13 en 14 september 1998 heeft geleden. De bezwaren van eiser hiertegen zijn door verweerder bij besluit van 23 september 1999 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eiser heeft bij brief van 26 oktober 1999 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft de op deze zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en bij brief van 23 februari 2000 een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 25 augustus 2000. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [gemachtigde] en vergezeld van zijn echtgenote. Verweerder is niet verschenen. De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd. 2. Beoordeling: Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de rechtbank de volgende feiten als vaststaand aan. Eiser teelt coniferen en taxus op cultuurgrond gelegen aan de [straat] te [woonplaats], gemeente [gemeente]. Hij stelt als gevolg van de hevige regenval op 13 en 14 september 1998 schade te hebben geleden aan zijn gewassen. Eiser heeft de schade eerst gemeld bij faxbericht van 25 januari 1999, omdat niet eerder kon worden vastgesteld dat er sprake was van schade. Nadien heeft hij een hem door LASER, de Dienst landelijke service bij regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, toegezonden formulier nogmaals ingevuld d.d. 2 maart 1999. Verweerder is uitgegaan van de ontvangstdatum 25 januari 1999 van het schadever- goedingsverzoek. Bij besluit van 29 maart 1999 heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen dit besluit kennelijk ongegrond verklaard, overwegende dat het bedrijf van verweerder niet binnen het schadegebied is gelegen waarop de Regeling oogstschade 1998 van toepassing is. Volgens verweerder valt eisers schade onder het bereik van de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998 (hierna: de WTS1-regeling). Om in aanmerking te kunnen komen voor vergoeding van schade had eiser zijn schade vóór 16 november 1998 moeten melden bij LASER. Voor zover eisers bedrijf wel binnen het bereik van de Regeling oogstschade 1998 zou vallen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het op grond van de Regeling oogstschade geldende eigen risico groter is dan de geleden schade. Verweerder heeft de berekening van de geleden schade gebaseerd op de gegevens die door eiser bij de aanvraag zijn vermeld. Eiser heeft in reactie op verweerders mededeling dat hij vóór 16 november 1998 zijn schade had moeten melden bij LASER aangevoerd dat tijdige melding niet mogelijk was, omdat pas na verloop van de indieningstermijn kon worden vastgesteld dat er schade was geleden. Volgens eiser is schade aan coniferen en taxus minder eenvoudig vast te stellen dan schade aan andere landbouwgewassen. Verweerder zou bovendien hebben gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). LASER is ten onrechte uitgegaan van de door eiser op het aanmeldingsformulier verstrekte gegevens. Eiser heeft zich bij het vermelden van deze gegevens vergist. Bij LASER was men echter bekend met de juiste gegevens, omdat die bij de meitelling 1998 waren verstrekt. Eiser meent op basis van de gecorrigeerde gegevens in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de schade ten bedrage van ¦ 30.867,--. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij in het kader van de behandeling van zijn bezwaar door verweerder gehoord had willen worden en dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot een kennelijke ongegrondverklaring van zijn bezwaar. Het was zijn bedoeling om een beroep op de WTS1-regeling te doen. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. In het najaar van 1998 is er als gevolg van hevige regenval veel schade ontstaan aan landbouwgewassen. Voor bepaalde gebieden is de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (hierna: de Wet) van toepassing verklaard voor de afwikkeling van de schade tengevolge van de wateroverlast. De WTS1-regeling is gebaseerd op de Wet en heeft betrekking op de schade tengevolge van hevige regenval op 13 en 14 september 1998. In de op artikel 2 van de WTS1-regeling gebaseerde bijlage is het gebied aangegeven, waarvoor de WTS1-regeling geldt. Ingevolge artikel 16 van WTS1-regeling dient degene die aanspraak wenst te maken op een tegemoetkoming in de schade of kosten dit uiterlijk 16 november 1998 bij LASER te melden door middel van een daartoe bestemd schademeldingsformulier. De Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 (hierna: de WTS2-regeling) ziet op de zware regenval op 27 en 28 oktober 1998. Ingevolge artikel 7 van de WTS2-regeling dient degene die aanspraak wenst te maken op een tegemoetkoming in de schade of kosten dit uiterlijk op 15 januari 1999 bij LASER te melden door middel van een daartoe bestemd schademeldingsformulier. De uitvoering van de Wet, de WTS1- en de WTS2-regeling valt onder de bevoegdheid van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Staatssecretaris) en geschiedt namens deze door LASER. Omdat ook in andere delen van Nederland dan genoemd in de WTS1- en de WTS2-regeling in verband met de lange duur van de overvloedige regenval omvangrijke schade is geleden aan de gewassen te velde is door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de Regeling oogstschade 1998 (Staatscourant 1998, 244) in het leven geroepen. Met de Regeling oogstschade 1998 wordt beoogd een tegemoetkoming te bieden in de schade die de normale ondernemersrisico's te boven gaat en op grote schaal een bedreiging zou kunnen vormen voor het voortbestaan van op zich gezonde bedrijven. De Regeling wordt namens verweerder uitgevoerd door LASER en ingevolge artikel 6 van die Regeling dient de gedupeerde die aanspraak wenst te maken op een tegemoetkoming op basis van deze Regeling dit uiterlijk 25 januari 1999 te melden door middel van een door LASER verstrekt schademeldingsformulier. Eisers bedrijf is gelegen in de gemeente [gemeente]. Het schadeadres behoort tot de schadegebieden genoemd in de bijlage behorend bij de WTS1-regeling. De door eiser als gevolg van de hevige regenval op 13 en 14 september 1998 geleden schade valt derhalve onder het bereik van de WTS1-regeling en om die reden niet onder de Regeling oogstschade 1998. Verweerder heeft om die reden bij besluit van 29 maart 1999 een tegemoetkoming op basis van de Regeling oogstschade 1998 afgewezen. Van de zijde van eiser is hiertegen bezwaar gemaakt. Eiser heeft aangevoerd dat hij in januari 1999 gebeld heeft met een medewerker van LASER, die hem verteld zou hebben dat eisers schadeadres wel in het schadegebied lag. Eiser heeft uitgelegd dat zijn schade ook hoger is dan ¦ 2.000,- en dat de schade op dat moment pas goed merkbaar wordt. Ter zitting is gebleken dat eiser op 25 januari 1999 weliswaar een meldingsformulier behorend bij de Regeling oogstschade 1998 heeft ingediend, maar heeft bedoeld een melding te doen in het kader van de WTS1-regeling. Eiser heeft aangevoerd dat hij vóór 17 november 1998 geen melding in het kader van de WTS1-regeling heeft gedaan omdat hij eerst na die datum schade heeft kunnen vaststellen. Nadat eiser uit de pers had begrepen dat het enkele te laat indienen van een aanvraag onder de WTS1-regeling niet in alle gevallen betekende dat de aanvraag als zijnde te laat ingediend mocht worden afgewezen, is er in januari 1999 telefonisch contact opgenomen met LASER. Volgens eiser is toen gevraagd of alsnog een aanvraag kon worden ingediend. Volgens de medewerker van LASER kon dit, omdat het schadegebied onder de WTS1-regeling viel, aldus eiser. Vervolgens werd door LASER aan eiser een formulier gefaxt met als opschrift: Regeling Oogstschade 1998. Eiser heeft dit ingevuld en op 25 januari 1999 naar LASER teruggefaxt. De desbetreffende fax is ter zitting aan de rechtbank getoond. Eiser heeft gesteld wel onderkend te hebben dat het toegezonden formulier zag op de Regeling oogstschade 1998 maar dit toch te hebben ingevuld omdat dit formulier hem door LASER was toegezonden. De rechtbank stelt vast dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit van voormelde ter zitting gestelde feiten niet op de hoogte was. Hier wreekt zich het feit dat verweerder ervoor heeft gekozen om eiser niet in de gelegenheid te stellen zijn bezwaar toe te lichten. Naar het oordeel van de rechtbank deed zich echter geen situatie voor van kennelijke ongegrondheid van het bezwaar. Uit het bestreden besluit blijkt dat er voor verweerder onduidelijkheid bestond ten aanzien van eisers bezwaarschrift. Verweerder heeft vervolgens overwogen dat hij na enig onderzoek gedaan te hebben niet heeft kunnen achterhalen met wie eiser heeft gesproken en wat de precieze inhoud van het gesprek is geweest. Verweerder weet voorts niet of eiser heeft gesteld dat de medewerker heeft gezegd dat het schadeperceel valt onder de Regeling Oogstschade 1998 dan wel dat deze heeft gezegd dat het schadeperceel valt onder de WTS1-regeling. Verweerder acht het vervolgens redelijk te veronderstellen dat de medewerker heeft gezegd dat het schadeperceel onder de WTS1-regeling valt. Naar het oordeel van de rechtbank is een hoorzitting bij uitstek geschikt om onduidelijkheden in een bezwaarschrift op te helderen. Verweerder had bij eiser navraag dienen te doen met wie hij had gesproken en wat precies de inhoud van het gesprek is geweest en had vervolgens meer gericht onderzoek kunnen doen naar de juistheid van het gestelde en kunnen bezien of zich de situatie voordeed dat mogelijke consequenties verbonden dienden te worden aan een bepaalde mededeling van de LASER medewerker. Voorzover verweerder ervan uitging dat de medewerker heeft gezegd dat eisers perceel onder de WTS1-regeling valt is niet onmiddellijk duidelijk waarom aan eiser een formulier Regeling Oogstschade 1998 is toegezonden en niet een aanmeldingsformulier voor de WTS1-regeling. Verweerder had door een hoorzitting op de hoogte kunnen raken van eisers opvatting zoals deze de rechtbank ter terechtzitting is bekend geworden, namelijk dat eiser van meet af aan een verlaat beroep heeft willen doen op de WTS1-regeling in welk geval verweerder (feitelijk LASER namens verweerder) in ieder geval de stukken op de voet van het bepaalde in artikel 2:3 van de Awb had kunnen doorzenden naar de Staatssecretaris (feitelijk naar LASER in zijn hoedanigheid van uitvoerder van de WTS1-regeling namens die Staatssecretaris). Verweerder had zich dienen te realiseren dat, waar LASER zowel belast is met de uitvoering van de Regeling Oogstschade 1998 namens verweerder als met de uitvoering van de WTS1-regeling namens de Staatssecretaris, belanghebbenden in de veronderstelling kunnen verkeren dat minder van belang is onder welke regeling zij formeel een aanvraag dienen te doen en er op vertrouwen dat LASER de juiste keuze maakt bij de toezending van een aanmeldingsformulier. Overigens is in het bestreden besluit kennelijk ook een vergissing gemaakt, waar LASER namens verweerder uitspraken doet over eisers beroep op de WTS1-regeling, welke uitspraken LASER slechts bevoegd is namens de Staatssecretaris te doen. Gelet op al het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit wegens schending van de hoorplicht en ook wegens onzorgvuldige voorbereiding als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep van eiser zal gegrond worden verklaard. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de door eiser gedane melding door LASER had moeten worden aangemerkt als een melding in het kader van de WTS1-regeling. De rechtbank ziet hierin aanleiding verweerder op te dragen, conform artikel 2:3 van de Awb, het door eiser ingediende meldingsformulier door te zenden aan de Staatssecretaris ter verdere behandeling als melding in het kader van de WTS1-regeling. Voor het overige zal de rechtbank, mede om redenen van proceseconomie, de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand laten. Vast staat immers dat de door eiser geleden schade niet valt onder het bereik van de Regeling oogstschade 1998, zodat de weigering van verweerder om op grond van deze Regeling schadevergoeding tot te kennen, in rechte stand houdt. Tot slot overweegt de rechtbank dat eiser zich in deze procedure heeft laten bijstaan door de gemachtigde [gemachtigde]. Nu deze ter zitting heeft verklaard zich niet beroepsmatig bezig te houden met het verlenen van rechtsbijstand dient, gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht, een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder achterwege te blijven. Wel dient het door eiser betaalde griffierecht aan hem te worden vergoed. 3. Beslissing: De rechtbank: verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven; draagt verweerder op om het door eiser ingediende meldingsformulier door te zenden aan de Staatssecretaris, ter behandeling als melding in het kader van de WTS1-regeling; gelast dat de Staat der nederlanden (Ministerie van landbouw, Natuurbeheer en Visserij) aan eiser het door hem betaalde griffierecht van ¦ 225,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar door mr. Van der Poel, in tegenwoordigheid van mr. Breeman als griffier, op 16 november 2000. Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de datum van verzending van het afschrift van deze uitspraak. Afschrift verzonden d.d.: jk