Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0861

Datum uitspraak2001-03-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 00/319
Statusgepubliceerd


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven (zesde enkelvoudige kamer) No. AWB 00/319 21 maart 2001 5135 Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellant, Gemachtigde: T.H.M. Toonen, werkzaam bij accountancy-administratiekantoor Berbers, te Ottersum tegen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr I. Opsomer, werkzaam bij verweerder. 1. De procedure Op 20 april 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 maart 2000. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen verweerders besluit hem een bijdrage toe te kennen op grond van de regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen. Verweerder heeft op 7 juni 2000 een verweerschrift ingediend. Op 21 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar partijen, appellant in persoon en bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder bij monde van zijn gemachtigde, hun standpunten hebben toegelicht. 2. De grondslag van het geschil 2.1 De toepasselijke regelgeving Artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 luidt: " Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag, in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de indiening op elk moment worden aangepast." Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) kan - voor zover hier van belang - de steunaanvraag oppervlakten na 15 mei van het betrokken verkoopseizoen worden gewijzigd indien sprake is van een duidelijke fout. 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Appellant heeft op 7 mei 1999 een aanvraag oppervlakten 1999, vereenvoudigde regeling en voederareaal, ingediend. Met betrekking tot de op de aanvraag vermelde percelen 10 t/m 12 heeft appellant als gewascode opgegeven 316 (korrelma‹s) en als bijdragecode 999 (geen bijdrage). - Bij besluit van 26 november 1999 heeft verweerder de aanvraag goedgekeurd en voor een bedrag van fl. 1197,50 akkerbouwsubsidie toegewezen. - Appellant heeft tegen dit besluit op 30 november 1999 bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij aangegeven dat op het aanvraagformulier abusievelijk achter de percelen 10 t/m 12 de verkeerde bijdragecode heeft ingevuld. De juiste code had moeten zijn 815. Appellant verzoekt de gemaakte fout te corrigeren. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit In het bestreden besluit is onder meer het volgende overwogen. " Het wijzigen van uw aanvraag is, op grond van artikel 4 lid 2 sub a en artikel 5 bis van Verordening (EEG) 3887/92 thans nog slechts mogelijk indien er sprake is van een klaarblijkelijke fout. De uitleg van het begrip klaarblijkelijke of "manifeste" fout is vastgelegd in het Werkdocument van de commissie "Manifeste fouten"/Brussel, 18-1-'99 VI.7103/98 Rev2-NL. De vraag die moet worden gesteld is, of de fout die u maakte, op grond van de richtlijnen in het genoemde document, kan worden beschouwd als zijnde manifest. Na een eerste bestudering van uw aanvraag leek deze volledig juist. De goede gebruikstitels, bijdragecodes en gewascodes waren gebruikt, de aanvraag was ondertekend, de totalen waren goed opgeteld, een topografische kaart was aanwezig, etcetera. Tijdens een uitgebreider administratief onderzoek bij LASER kwamen er geen andere afwijkingen of onjuistheden in uw aanvraag naar voren. Er was geen overdeclaratie op de percelen, niet bestaande combinaties van bijdrage- en gewascodes of anderszins onjuiste opgaven in uw aanvraag. LASER kon ook na dit uitgebreider onderzoek niet vermoeden dat u uw aanvraag anders wenste in te dienen dan dat u had gedaan. Op grond van het bovenstaande concludeer ik, dat de fout die u in uw aanvraag maakte niet kan worden beschouwd als een manifeste fout en dat uw aanvraag derhalve niet meer kan worden gewijzigd. Er zijn verder geen bijzondere omstandigheden aangetoond of gebleken waarmee in het individuele geval rekening moet worden gehouden en die hadden kunnen leiden tot een ander besluit dan het onderhavige. Op grond van het bovenstaande concludeer ik, na heroverweging van het besluit van de teammanager, dat zijn besluit in stand dient te worden gehouden." 4. Het standpunt van appellant Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen bestreden besluit aangevoerd. Zijdens appellant is direct nadat hij vastgesteld had dat er een onjuiste bijdragecode was gebruikt telefonisch contact opgenomen met verweerders dienst Laser. Appellant heeft, conform het door Laser gegeven advies, rekeningen van de loonwerker overgelegd waaruit blijkt dat de bewuste percelen 10 t/m 12 inderdaad met korrelma‹s werden ingezaaid. Daarenboven meent appellant dat verweerder uit het feit dat voor percelen korrelma‹s geen bijdrage werd gevraagd welhaast had moeten begrijpen dat er sprake was van een vergissing. Immers, vrijwel iedere aanvrager zal percelen met korrelma‹s in aanmerking willen brengen voor akkerbouwsubsidie. 5. De beoordeling van het geschil Verweerder heeft terecht geoordeeld dat aan het bezwaar van appellant slechts tegemoet kan worden gekomen, indien moet worden geoordeeld dat door appellant bij de aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers in dat geval is, blijkens het bepaalde bij artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92, ook na afloop van de uiterste datum voor de indiening van een aanvraag een wijziging daarvan mogelijk en zou het onrechtmatig zijn om appellant aan zijn oorspronkelijke opgave te houden. Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is er slechts sprake van een klaarblijkelijke fout indien objectief vaststaat dat de aanvankelijk gedane opgave niet juist kan zijn. Hiervan is met betrekking tot de in het geding zijnde percelen geen sprake. Op zich is immers niet uit te sluiten dat een aanvrager, om hem moverende redenen, geen bijdrage wenst voor percelen met korrelma‹s. De aanvraag van appellant bevat daarom geen ongerijmdheden. De omstandigheid dat appellant met rekeningen van de loonwerker tracht aan te tonen dat op de percelen 10 t/m 12 wel degelijk korrelma‹s heeft gestaan kan aan het voorgaande niet afdoen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen was verweerder gehouden om te beslissen, zoals hij heeft gedaan. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard. Aangezien ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit onrechtmatig is, dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr M.A. van der Ham in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2001. w.g. M.A. van der Ham w.g. F.W. du Marchie Sarvaas