Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0836

Datum uitspraak2001-02-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers99/1479
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende maakt via geldwisselkantoren geld over ten behoeve van familieleden in Suriname. Het Hof acht de betalingen voldoende aannemelijk. De door belanghebbende overgelegde bescheiden bieden op zichzelf onvoldoende grond om aan te nemen dat de in die bescheiden vastgelegde betalingen onvoldoende controleerbaar zouden zijn. Het ligt vervolgens op de weg van de inspecteur om aannemelijk te maken dat de bescheiden niet voldoende contoleerbaar zijn. In dit bewijs is de inspecteur niet geslaagd.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Eerste Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P, de inspecteur. 1 Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 12 mei 1999. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 28 april 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 24.932. Na bezwaar is de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 22.442. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. Ter zitting van de derde enkelvoudige belastingkamer op 24 februari 2000 zijn verschenen belanghebbende en A als haar gemachtigde, alsmede namens de inspecteur B, tot bijstand vergezeld van C. De inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier opgenomen geldt. Het Hof heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op de pleitnota van de inspecteur te reageren. Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 14 maart 2000. Bij brief van 15 maart 2000 heeft het Hof de inspecteur in de gelegenheid gesteld op de brief van belanghebbende te reageren. De inspecteur heeft bij brief van 24 maart 2000 gereageerd. Na deze briefwisseling heeft het lid van de derde enkelvoudige belasting het beroep verwezen ter verdere behandeling door een meervoudige belastingkamer. Ter zitting van de eerste meervoudige belastingkamer van 3 oktober 2000 zijn verschenen belanghebbende en voornoemde gemachtigde, alsmede namens de inspecteur drs. D, tot bijstand vergezeld van E, lid van de kennisgroep buitengewone lasten en giften van de Belastingdienst. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende, geboren 9 januari 1966, ongehuwd en werkzaam in de thuiszorg, heeft door middel van een T-biljet voor het jaar 1997 aangifte gedaan voor de inkomstenbelas-ting/premie volksverzekeringen. In deze aangifte is een bedrag van ƒ 2.989 als buitengewone last opgenomen ter zake van uitgaven voor levensonderhoud. Na aftrek van de drempel van ƒ 499 resteert volgens de aangifte een aftrekbaar bedrag van ƒ 2.490. In het aangiftebiljet is bij deze aftrekpost nog het volgende aangetekend: “Levensonderhoud moeder en familie in Suriname zie verklaring en geldovermakings bewijzen” 2.2. Als bijlage bevinden zich onder meer de volgende bescheiden bij de aangifte: - een bewijs van een kasstorting van ƒ 1.135 door belanghebbende bij een filiaal van de ABN-AMRO-bank te Q, gedagtekend 29 januari 1997, ten gunste van een rekening ten name van Suri Change te R, onder vermelding van ‘T.G.V. MOEDER EN FAMILIE IN SURINAME VOOR LEVENSONDERHOUD’; - een bewijs van een kasstorting van ƒ 200 door belanghebbende bij hetzelfde filiaal van de ABN-AMRO-bank te Q, gedagtekend 4 april 1997, ten gunste van een rekening ten name van Suri Change te R, onder vermelding van ‘Voor Levensonderhoud moeder en Fam. in Suriname’; - een bewijs van een kasstorting van ƒ 160 door belanghebbende bij een filiaal van de ABN-AMRO-bank te S, gedagtekend 6 juni 1997, ten gunste van een rekening ten name van Suri Change te R, onder vermelding van ‘VOOR LEVENSONDERHOUD FAMILIE IN SURINAME BETALEN AAN: JOSEPHINE ANDELLOE’; - een bewijs van een zogenoemde ‘filiaalstorting’ van ƒ 1.384 bij een filiaal van de Rabobank te T, gedagtekend 17 juni 1997, ten gunste van een rekening ten name van Suri Goud B.V., onder vermelding van ‘T.G.V. MOEDER EN FAM. IN SURINAME VOOR LEVENSONDERHOUD’; - een bewijs van een zogenoemde ‘filiaalstorting’ van ƒ 110 bij hetzelfde filiaal van de Rabobank te T, gedagtekend 30 september 1997, ten gunste van een rekening ten name van Suri Goud B.V., onder vermelding van ‘T.G.V. MOEDER EN FAM. IN SURIN VOOR LEVENSONDERHOUD’; - een geschrift, gedagtekend 4 december 1997, waarin F, de moeder van belanghebbende, onder meer verklaart dat belanghebbende haar en haar familie onderhoudt door het overmaken van geldbedragen; In totaal bedragen de hiervoor vermelde stortingen ƒ 2.989, waarvan ƒ 1.495 ten gunste van een rekening ten name van Suri Change en ƒ 1.494 ten gunste van Suri Goud B.V. 2.3. In zijn pleitnota voor de zitting van 24 februari 2000 heeft de inspecteur onder meer het volgende opgemerkt: “Betalingen (...) Nadat de Belastingdienst voor Suri-Goud B.V. steeds het standpunt heeft ingenomen dat dit geen betaalkantoor is (en dus betalingen via dit kantoor niet kunnen gelden als betaalbewijs bij beoordeling van de buitengewone lastenaftrek) heeft men voor Suri-change B.V. tot dusver aangenomen dat dit een wisselkantoor is vergelijkbaar met een bank. Dit standpunt is na onderzoek onlangs teruggenomen. (...) Het feit dat een aantal wisselkantoren een ontheffing als bedoeld in artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen heeft, geeft geen indicatie omtrent de gang van zaken met betrekking tot de wijze waarop het geld naar de ondersteunde verwanten gaat. (...) In het Besluit van 2 juli 1999, nr. DB99/2116M is bepaald dat geen aftrek van buiten-gewone lasten ter zake van levensonderhoud van verwanten mogelijk is wanneer het geld niet rechtstreeks wordt overgemaakt naar de verwanten, maar wanneer dit aan een koerier wordt meegegeven die dit geld aan de verwanten overhandigt. In dit Besluit is echter ook een ontsnappingsmogelijkheid gegeven, namelijk voor situaties waarbij (a contrario geredeneerd) de geldkoerier in een zakelijke relatie staat tot de belastingplich-tige. Van zo’n zakelijke relatie kan sprake zijn wanneer de belastingplichtige gebruik maakt van de diensten van een wisselkantoor. Ook in deze situaties blijft echter nog het probleem van de controleerbaarheid voor de belastingdienst. Bij een bankoverschrijving of het overmaken van geld via een postwissel blijkt uit het bankafschrift of het reçu van de postwissel welk bedrag is overgemaakt en aan wie. (...) Bij tussenkomst van wisselkantoor met een (zakelijke) koerier zullen stukken omtrent het afleveren van het geld niet aanwezig zijn en als deze wel aanwezig zijn zal de controle hiervan grote problemen voor de belastingdienst opleveren.” 2.4. Bij de brief van belanghebbende van 14 maart 2000 is als bijlage een brief gevoegd van Suri Change B.V. die onder meer als volgt luidt: “Betreft: overzicht overmaking Rotterdam, 02 februari 1999 Hierbij verklaart Suri-Change B.V., dat X (...) in het jaar 1997/’98 een totaalbedrag ad NF.5.189,= (...) heeft overgemaakt naar Suriname. Dat de tegenwaarde is betaald aan: 1997 nf.2984,= F en fam.. te U, Suriname. 1998 nf.2205,=(...)” 2.5. In zijn brief van 24 maart 2000 schrijft de inspecteur onder meer het volgende: “Suri-goud B.V. is niet ingeschreven bij de Nederlandse Bank en staat algemeen bekend als groothandel alsmede winkel van in- en verkoop van gouden en zilveren sieraden en dergelijke. (...) De geldstroom van ondersteuner naar ondersteunde is niet te volgen. Belanghebbende stort weliswaar geld bij de ABN/AMRO-bank en bij de RABO-bank met als bestemming SURI CHANGE (en SURI GOUD) (...), maar dat is niet de ondersteunde. Wat er verder met het geld gebeurt, is voor de inspecteur niet na te gaan. Wisselkantoor SURI CHANGE R neemt blijkbaar per fax contact op met zusterbedrijf IDA N.V. in Suriname met het verzoek X-bedrag aan aangewezen persoon uit te betalen. Ondersteuner belt ondersteunde op dat die het geld af kan halen bij IDA N.V.” 2.6. Het aangegeven belastbaar inkomen bedraagt ƒ 22.442. Het bij aanslag vastgestelde belastbaar inkomen bedraagt ƒ 24.932. Het verschil tussen deze bedragen bedraagt ƒ 2.490 en betreft de onder 2.1 vermelde buitengewone last. 3. Geschil In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende het gedaan zijn van de in aftrek gebrachte uitgaven ter ondersteuning van haar verwanten in Suriname met schriftelijke bescheiden heeft aangetoond. Indien het gelijk op dit punt aan belanghebbende is, is niet meer in geschil dat die uitgaven hebben gestrekt tot voorziening in het levensonderhoud van die verwanten, en dat zij op belanghebbende hebben gedrukt. 4. Standpunten van partijen 4.1. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en de onder 1. vermelde pleitnota. 4.2. Tijdens de zittingen is namens belanghebbende - kort samengevat - het volgende toegevoegd. Suri-Change en Suri-Goud is één bedrijf. Het maakt niet uit via welk bedrijf geld wordt overgemaakt. Het komt bij hetzelfde wisselkantoor terecht. Door telefonisch contact met mijn familie weet ik zeker dat het geld bij hen terechtkomt. De moeder van belangheb-bende haalt, voorzien van een identificatiebewijs, het geld in Suriname op bij Suri-Change. 4.3. Tijdens de zittingen is namens de inspecteur - kort samengevat - nog het volgende toegevoegd. Voor deze procedure kan ervan worden uitgegaan dat is voldaan aan de vereiste behoeftigheid van de ondersteunde verwanten. Vooropstaat dat de betalingen redelijkerwijs controleerbaar moeten zijn, tenzij dit, maar dan slechts in bijzondere situaties, niet mogelijk zou zijn. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. In Suriname zijn er geen administratieve vastleggingen met betrekking tot de ontvangst van de overgemaakte bedragen. De kwitanties zouden wel zijn afgetekend, maar er zijn geen stukken overgelegd. Wanneer het standpunt van de Belasting-dienst met betrekking tot betalingen via Suri-Change is gewijzigd is mij niet bekend. Zowel Suri-Change als Suri-Goud staan tot belanghebbende in een zakelijke relatie als bedoeld in het Besluit van de staatssecretaris van 2 juli 1999, nr. DB 1999/2116M, BNB 1999/367, maar dat is niet voldoende voor de aftrekbaarheid. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Met ingang van 1 januari 1997 houdt artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten tweede, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB) onder meer in dat de uitgaven ter voorziening in het levensonderhoud van verwanten met schriftelijke bescheiden dienen te worden aangetoond. De inspecteur heeft gesteld dat in het onderhavige geval niet aan deze voorwaarde is voldaan. Daartoe voert de inspecteur meer in het bijzonder aan dat de betalingen voldoende controleerbaar dienen te zijn en dat wel voor het volledige traject van de betalingen, vanaf de storting van gelden tot de ontvangst daarvan door de ondersteunde verwanten. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de betwiste uitgaven nochtans door middel van de overgelegde bescheiden voldoende zijn aangetoond. 5.2. Naar het oordeel van het Hof stelt de inspecteur zich terecht op het standpunt dat het volledige traject van de betalingen, vanaf de storting van de in geschil zijnde bedragen door belanghebbende bij de ABN-AMRO-bank respectievelijk de Rabo-bank tot de ontvangst van die bedragen door de ondersteunde verwanten, voor de Belastingdienst voldoende controleerbaar dient te zijn aan de hand van schriftelijke bescheiden (Kamerstukken II, 1996/97, 25 051, nr. 3, blz. 32 en 33, alsmede 43 en 44). Dit houdt evenwel niet in dat uitslui-tend betalingen door bankoverschrijvingen naar een bankrekening van de ondersteunde of betalingen per internationale postwissel ten name van de ondersteunde als voldoende controleerbaar zijn te beschouwen. 5.3. Vaststaat dat, zoals is vermeld onder 2.2, belanghebbende in 1997 drie kasstortingen heeft verricht bij een filiaal van de ABN-AMRO-bank en twee bij een filiaal van de Rabo-bank. Van deze kasstortingen heeft belanghebbende bescheiden overgelegd waaruit in vier gevallen is op te maken dat de stortingen bestemd waren voor haar moeder, F, en overige verwanten in Suriname en dat de gestorte bedragen daartoe dienden te worden overgemaakt op rekeningen van de wisselkantoren Suri-Change en Suri-Goud B.V. Voorts heeft belanghebbende een brief van 2 februari 1999 overgelegd, als aangehaald onder 2.5, waarin Suri-Change B.V. heeft verklaard dat belanghebbende in 1997/98 ƒ 5.189 heeft overgemaakt naar Suriname en dat als tegenwaarde hiervan in 1997 ƒ 2.984 is betaald aan F en familie te Paramaribo (Suriname). Hierbij gaat het Hof ervan uit dat, zoals belanghebbende, niet weersproken door de inspecteur, heeft verklaard, Suri-Change B.V. en Suri-Goud B.V. op een zodanige wijze met elkaar zijn verbonden, dat in rechte kan worden aangenomen dat de verklaring van Suri-Change B.V. van 2 februari 1999 mede betrekking heeft op de geldovermakingen via Suri-Goud B.V. 5.4. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende door middel van de onder 5.3 vermelde bescheiden, bezien in samenhang met de verklaring van 4 december 1997 van de moeder van belanghebbende, voldoende aannemelijk gemaakt dat de betwiste uitgaven zijn betaald en door de ondersteunde zijn ontvangen. In dit verband acht het Hof het van belang dat de inspecteur heeft erkend dat Suri-Change B.V. en Suri-Goud B.V. tot belanghebbende in een zakelijke relatie staan. Naar het oordeel van het Hof bieden de overgelegde bescheiden op zichzelf geen grond om aan de inhoud daarvan te twijfelen en om aan te nemen dat deze bescheiden niet voldoende controleerbaar zijn. Het ligt op de weg van de inspecteur om aannemelijk te maken dat er desondanks redenen zijn om aan de inhoud van de overgelegde bescheiden te twijfelen en om aan te nemen dat deze bescheiden niet voldoende controleerbaar zijn. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur in dit opzicht geen, althans niet voldoende bewijs bijgebracht. De omstandigheid dat Suri-Goud B.V. niet als bank is ingeschreven en dat Suri Change B.V. niet als bank functioneert, zoals de inspecteur heeft gesteld, acht het Hof in dit verband niet toereikend. Evenmin doet aan het vorenoverwogene af, hetgeen verder niet in geschil is, dat het guldensbedrag dat belanghebbende heeft overgemaakt tegen een in dit geding niet bekende koers is omgewisseld in locale valuta. 5.5. Nu de inspecteur ter zitting ermee heeft ingestemd dat aan de voorwaarde van behoef-tigheid als bedoeld in artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten tweede, van de Wet IB is voldaan, houdt het vorenoverwogene in dat belanghebbende in het gelijk dient te worden gesteld. Dit betekent voorts dat niet behoeft te worden onderzocht of de inspecteur wellicht in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel en/of het gelijkheidsbeginsel door de betalingen via Suri-Change B.V. niet in aftrek toe te staan. 6. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belasting-zaken. Gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures worden de te ver-goeden proceskosten gesteld op de reiskosten van belanghebbende en haar gemachtigde waarvan overigens niet is gebleken dat hij als gemachtigde beroepsmatig werkzaam is. Het Hof stelt de reiskosten voor het bijwonen van twee zittingen schattenderwijs vast op ƒ 80. 7. Beslissing Het Hof - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de bestreden uitspraak; - vermindert de aanslag tot een vast te stellen naar een belastbaar inkomen van ƒ 22.442; - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van ƒ 80, en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen en - gelast de inspecteur het gestorte griffierecht van ƒ 85 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 27 februari 2001 door mr. Dutmer, voorzitter, mr. Onnes en mr. Van der Ouderaa, leden, in tegenwoordigheid van mr. Okhuizen als auditeur en mr. Jonk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag uitgesproken ter openbare zitting. De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van de uitspraak in geanonimi-seerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2 Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3 Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a) de naam en het adres van de indiener; b) de dagtekening; c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d) de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.