
Jurisprudentie
AB0830
Datum uitspraak2001-02-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers121071 FA RK 00-4940
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers121071 FA RK 00-4940
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te Utrecht
BESCHIKKING
van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te Bilthoven,
gemeente De Bilt,
procureur: mr. D.Geschiere,
- t e g e n -
[de man],
wonende te Bilthoven,
gemeente De Bilt,
procureur: mr. A.G.Bos-Tammes.
1. Verloop van de procedure
De vrouw heeft ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend.
De man heeft ter griffie van deze rechtbank een verweerschrift ingediend.
Er zijn van de zijde van de vrouw en de man nader stukken ontvangen.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 8 januari 2001.
2. Vaststaande feiten
1. Partijen zijn op [...]1981 met elkaar gehuwd. Tussen hen is de echtscheiding uitgesproken door deze rechtbank bij beschikking van 11 februari 1998.
Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 1 april 1998.
2. In deze beschikking is onder meer het verzoek van de vrouw strekkende tot het bepalen van een bijdrage van de man voor het levensonderhoud van de vrouw afgewezen op grond van het ontbreken van draagkracht.
3. Beoordeling van het verzochte
De vrouw heeft gevraagd de door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van 1 januari 2000 vast te stellen op ( 1.300,00 per maand.
De man heeft zich daartegen verweerd. Aangevoerd is dat de vrouw geen behoefte heeft aan een bijdrage omdat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en voorts dat de gevraagde bijdrage zijn draagkracht te boven gaat.
De vrouw heeft gesteld dat sedert de beschikking d.d. 11 februari 1998 sprake is van een aantal wijzigingen van omstandigheden waardoor de man thans wel in staat moet worden geacht een bijdrage voor haar levensonderhoud te betalen. Zij heeft gesteld:
1. Dat zij onveranderd behoefte heeft aan een bijdrage voor haar levensonderhoud, nu haar inkomsten als kapster circa
f 7.000,00 bruto per jaar bedragen.
2. Dat de oudste zoon van partijen,[...] , thans bij de man verblijft.
3. Dat de man is gaan samenwonen met een nieuwe partner die in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
4. Dat het inkomen van de man f 79.665,00 bruto per jaar bedraagt.
5. Dat de man een bedrag van f 180.000,00 uit de boedelscheiding heeft ontvangen.
6. Dat de betaling van de hypothecaire lasten van de voormalige echtelijke woning voor de man is komen te vervallen.
De man heeft gesteld dat sedert de beschikking d.d. 11 februari 1998 geen sprake is van wijzigingen van omstandigheden waardoor hij thans wel in staat moet worden geacht een bijdrage voor het levensonderhoud van de vrouw te betalen. Hij heeft gesteld:
1. Dat de vrouw haar werkzaamheden uit kan breiden nu de twee kinderen die zij ter verzorging heeft naar de basisschool gaan, dat zij de afgelopen jaren meer inkomsten moet hebben gehad dan zij thans stelt en dat zij in loondienst een hoger inkomen zou kunnen genereren dan middels haar eigen bedrijf.
2. Dat de oudste zoon van partijen, [de zoon], thans bij hem verblijft, dat hij terzake geen alimentatie ontvangt en dat [de zoon] door hem en zijn huidige partner wordt verzorgd.
3. Dat hij is gaan samenwonen met een nieuwe partner die in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en dat zijn nieuwe partner twee kinderen ter verzorging heeft.
4. Dat hij begin 2000 is ontslagen door zijn toenmalige werkgever, dat hij terzake f 28.500,00 ontslagvergoeding heeft ontvangen, dat hij inmiddels een andere baan heeft gevonden, dat zijn inkomen f 5.975,75 bruto per maand bedroeg en dat zijn inkomen thans f 5.100,00 bruto per maand bedraagt.
5. Dat hij een bedrag van f 180.000,00 uit de boedelscheiding heeft ontvangen, dat de vrouw in de echtelijke woning is blijven wonen, dat die woning een aanzienlijke overwaarde heeft en dat hij het bedrag uit de boedelscheiding heeft aangewend voor zijn huidige woning.
6. Dat de betaling van de hypothecaire lasten van de voormalige echtelijke woning voor hem is komen te vervallen, maar dat hij thans hypothecaire lasten heeft ten aanzien van zijn huidige woning.
Voor de beoordeling van het geschil houdt de rechtbank rekening met de stukken en het verhoor ter terechtzitting.
Voorts wordt nog het volgende overwogen.
1. De vrouw heeft, zoals zij ook zelf heeft gesteld, reeds jaren een belastbaar inkomen van circa f 7.000,00 per jaar. Er is wat dat betreft geen sprake van een wijziging die aanleiding geeft tot het vaststellen van partneralimentatie.
2. Dat de oudste zoon van partijen, [de zoon], thans bij de man verblijft brengt geen wijziging mee die aanleiding geeft tot het vaststellen van partneralimentatie.
Deze wijziging brengt immers meer kosten met zich mee voor de man dan de niet langer verschuldigde kinderalimentatie van
f 350,00 per maand.
3. Dat de man is gaan samenwonen met een nieuwe partner die in haar eigen levensonderhoud kan voorzien brengt geen wijziging mee die aanleiding geeft tot het vaststellen van partneralimentatie, nu bij de te wijzigen beschikking is uitgegaan van de alleenstaande norm en deze wijziging conform de trema normen daarin geen verandering brengt.
4. Dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn inkomensdaling niet verwijtbaar is, dat hij de door hem ontvangen onslagvergoeding heeft aangewend voor zijn huidige woning en dat de wijziging terzake geen wijziging meebrengt die aanleiding geeft tot het vaststellen van partneralimentatie.
5. Dat de man een bedrag van f 180.000,00 uit de boedelscheiding heeft ontvangen brengt geen wijziging mee die aanleiding geeft tot het vaststellen van partneralimentatie, nu aan de zijde van de vrouw eveneens geen rekening wordt gehouden met dezelfde toename van haar vermogen in de vorm van eigendom van de echtelijke woning.
6. Dat de betaling van de hypothecaire lasten van de voormalige echtelijke woning voor de man is komen te vervallen brengt geen wijziging mee die aanleiding geeft tot het vaststellen van partneralimentatie, nu de man nieuwe woonlasten heeft die soortgelijk en niet onevenredig hoog zijn.
De rechtbank is op grond van al het vorenstaande van oordeel dat de omstandigheden na het geven van de beschikking d.d. 11 februari 1998 niet in zodanige mate zijn gewijzigd dat vaststelling van een bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw thans gerechtvaardigd is.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen.
4. Beslissing
Het door de vrouw verzochte wordt afgewezen.
De partijen moeten hun eigen proceskosten betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H.C.van Ginhoven,
in tegenwoordigheid van M.E.van den Akker, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2001.