Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0775

Datum uitspraak2001-02-14
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers00/293
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende drijft een internationale transportonderneming. Het kantoor van de onderneming is gevestigd op zijn woonadres in IJ. De vrachtauto’s van de onderneming staan opgesteld op een afgesloten terrein bij een Renaultgarage in S. De chauffeurs reizen gemiddeld eenmaal per week op eigen gelegenheid van hun woning naar het kantoor van belanghebbende. Daar ontvangen zij de opdrachtbevestigingen van klanten en worden aan hen vracht- en autopapieren overhandigd. Vanuit IJ. rijden de chauffeurs met eigen auto’s naar de Renaultgarage in S. De eigen auto wordt op het terrein van de garage geparkeerd. De chauffeur stapt vervolgens op een vrachtwagen en rijdt dan naar de plaats waar hij moet inladen; meestal is dat in het havengebied van Rotterdam. De opdrachten, voornamelijk in het buitenland, nemen gemiddeld een dag of vijf in beslag. In de meeste gevallen komt de chauffeur vrijdag weer terug. Hij parkeert dan de vrachtauto in S. en reist met zijn eigen auto terug naar IJ. Daar moet hij de vracht- en autopapieren en andere bescheiden weer inleveren bij belanghebbende. Vervolgens vertrekt de chauffeur naar huis. Soms komt een chauffeur in de loop van de week terug in de haven van Rotterdam om een nieuwe vracht op te halen. De chauffeur overnacht dan in de slaapcabine van zijn vrachtauto om de volgende morgen te kunnen vertrekken met een nieuwe vracht. Belanghebbende verstrekt aan haar chauffeurs vergoedingen voor verblijfkosten op grond van de Cao. De Cao maakt onderscheid tussen vergoedingen voor eendaagse ritten en die voor meerdaagse ritten. Bij meerdaagse reizen worden hogere vergoedingen betaald dan bij eendaagse ritten. Op 4 november 1993 is een convenant gesloten tussen de werkgeversorganisaties in het beroepsgoederenvervoer en de belastingdienst over de fiscale behandeling van de Cao-vergoedingen. Het convenant maakt overeenkomstig de Cao onderscheid tussen vergoedingen bij eendaagse ritten en vergoedingen bij meerdaagse ritten. De inspecteur gaat ervan uit dat de haven van Rotterdam als de standplaats van de chauffeurs geldt en concludeert tot een groter aantal eendaagse ritten dan het aantal dat belanghebbende, die S. aanmerkt als standplaats, heeft gehanteerd. In geschil is of de door belanghebbende betaalde vergoedingen voor verblijfkosten wettelijk vrijgesteld zijn van loonheffing. Het Hof is van oordeel dat de chauffeurs van belanghebbende die gedurende de vijf dagen dat zij van huis zijn omwille van de uitoefening van hun dienstbetrekking extra kosten maken voor maaltijden, overige consumpties en diverse kleine uitgaven verbonden aan de uitoefening van de dienstbetrekking (verblijfkosten) en dat dergelijke verblijfkosten kwalificeren als kosten tot verwerving van het loon en onbelast vergoed kunnen worden. Voorts is het Hof van oordeel dat er geen noemenswaardig verschil bestaat in de redelijkerwijs te maken verblijfkosten van chauffeurs die vijf dagen lang onderweg zijn in het buitenland en de verblijfkosten van de chauffeurs van belanghebbende die een-, twee- of driedaagse reizen naar het buitenland maken. Als de vergoeding van de verblijfkosten van de eerste categorie chauffeurs niet bovenmatig is, geldt dat ook voor die van de andere chauffeurs. Belanghebbende behoeft bij het vergoeden van verblijfkosten dus niet om fiscale reden onderscheid te maken tussen deze twee categorieën werknemers. In het midden kan blijven of de cao hem daartoe verplicht.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van H. junior te IJmuiden, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen te Z., de inspecteur. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 26 januari 2000, ingediend door mr. K. (gemachtigde) en mr. C. (Van M. te Z.) en aangevuld bij brief van 28 februari 2000. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 17 december 1999, betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de loonheffing) over het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 december 1997 ten bedrage van f 108.209 aan enkelvoudige loonheffing met een boete van f 27.052. De naheffingsaanslag en de boete zijn na bezwaar verminderd tot achtereenvolgens f 75.283 en f 18.820. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. Belanghebbende heeft met toestemming van de voorzitter van de belastingkamer een conclusie van repliek ingezonden. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend. Ter zitting van 21 november 2000 zijn verschenen belanghebbende en H. senior, tot bijstand vergezeld van mr. K. voornoemd, en namens de inspecteur mr. E. De gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota van belanghebbende bevat een bijlage. De inspecteur heeft kunnen kennis nemen van de bijlage en heeft zich erover kunnen uitlaten. De pleitnota’s en de bijlage worden tot de gedingstukken gerekend. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende drijft onder de naam H. Transport een internationale transportonderneming. Het kantoor van de onderneming is gevestigd op zijn woonadres in IJ. Vanaf het jaar 1994 heeft belanghebbende werknemers (hierna ook: chauffeurs) in dienst; per ultimo 1997 waren dat er veertien. De vrachtauto’s van de onderneming staan opgesteld op een afgesloten terrein bij een Renaultgarage in S. Daar zijn de vrachtauto’s ook in onderhoud. 2.2. De chauffeurs reizen gemiddeld eenmaal per week op eigen gelegenheid van hun woning naar het kantoor van belanghebbende. Daar ontvangen zij de opdrachtbevestigingen van klanten en worden aan hen vracht- en autopapieren, zoals het kentekenbewijs, overhandigd. Vanuit IJ. rijden de chauffeurs met eigen auto’s naar de Renaultgarage in S. De eigen auto wordt op het terrein van de garage geparkeerd. De chauffeur stapt vervolgens op een vrachtwagen en rijdt dan naar de plaats waar hij moet inladen; meestal is dat in het havengebied van Rotterdam. De opdrachten, voornamelijk in het buitenland, nemen gemiddeld een dag of vijf in beslag. In de meeste gevallen komt de chauffeur vrijdag weer terug. Hij parkeert dan de vrachtauto in S. en reist met zijn eigen auto terug naar IJ. Daar moet hij de vracht- en autopapieren en andere bescheiden weer inleveren bij belanghebbende. Vervolgens vertrekt de chauffeur naar huis. Soms komt een chauffeur in de loop van de week terug in de haven van Rotterdam om een nieuwe vracht op te halen. De chauffeur overnacht dan in de slaapcabine van zijn vrachtauto om de volgende morgen te kunnen vertrekken met een nieuwe vracht. 2.3. Belanghebbende verstrekt aan haar chauffeurs vergoedingen voor verblijfkosten op grond van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de Cao). Onder verblijfkosten worden volgens de Cao verstaan onderweg gemaakte kosten voor maaltijden, overige consumpties en diverse kleine uitgaven verbonden aan de uitoefening van de dienstbetrekking; kosten van logies, inrichting van de cabine, koersverschillen en uitbetaalde fooien vallen er niet onder. De Cao maakt onderscheid tussen vergoedingen voor eendaagse ritten en die voor meerdaagse ritten. Een eendaagse rit is een rit waarbij het vertrek en de aankomst binnen 24 uur plaatsvinden. Bij eendaagse ritten van korter dan 4 uur wordt geen onbelaste verblijfkostenvergoeding verstrekt. Bij langere eendaagse reizen en bij meerdaagse reizen wordt een vergoeding betaald waarvan de hoogte afhankelijk is van het aantal uren dat de chauffeur onderweg is en het tijdstip van vertrek. Bij meerdaagse reizen worden hogere vergoedingen betaald dan bij eendaagse ritten. Het urencriterium geldt voor de duur van de afwezigheid van de standplaats. In de Cao wordt onder standplaats verstaan: “de plaats waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid uitoefent of de plaats waar de garage der onderneming is gelegen, dan wel waar deze zijn vervoermiddelen stalt of behoort te stallen”. Met ingang van 1 januari 1995 is het woord “plaats” vervangen door “terrein”. 2.4. Op 4 november 1993 is een convenant (hierna: het convenant) gesloten tussen de werkgeversorganisaties in het beroepsgoederenvervoer en de belastingdienst over de fiscale behandeling van de Cao-vergoedingen. Het convenant maakt overeenkomstig de Cao onderscheid tussen vergoedingen bij eendaagse ritten en vergoedingen bij meerdaagse ritten. De in de Cao genoemde vergoedingen kunnen onbelast worden verstrekt. Ook volgens het convenant geldt het urencriterium voor de duur van de afwezigheid van de standplaats. Het begrip standplaats wordt echter niet gedefinieerd in het convenant. 2.5. De inspecteur heeft een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld naar de aanvaardbaarheid van zijn aangiften loonbelasting over het tijdvak 1 januari 1992 tot en met 31 december 1997. Het rapport van het onderzoek is uitgebracht op 13 juli 1998. De controlerend ambtenaren gingen ervan uit dat de haven van Rotterdam als de standplaats van de chauffeurs gold en concludeerden tot een groter aantal eendaagse ritten dan het aantal dat belanghebbende, die S. aanmerkt als standplaats, had gehanteerd. De ambtenaren hebben de verstrekte vergoedingen voor verblijfkosten gedurende 9 werkweken in 1995 vergeleken met de rittenstaten van de chauffeurs. Uit deze steekproef bleek de ambtenaren dat vijftien percent van de verstrekte vergoedingen als bovenmatig moest worden aangemerkt. Dit onderzoek gaf de inspecteur aanleiding tot het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag en van de boete. 2.6. Belanghebbende verstrekt zijn werknemers vaste voorschotten op het vierwekelijkse loon. Dit voorschot is lager dan het nettoloon volgens de Cao. Na afloop van het kalenderjaar worden periodieke loonslips en tevens jaarloonopgaven opgemaakt. 3. Geschil In geschil is of de door belanghebbende betaalde vergoedingen voor verblijfkosten wettelijk vrijgesteld zijn van loonheffing. Voorts is in geding of door het convenant bij belanghebbende het rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt dat haar vergoedingen voor verblijfkosten onbelast konden worden verstrekt. Verder verschillen partijen van opvatting over de vraag of, indien belanghebbende minder loon uitbetaald heeft dan de Cao voorschreef, haar kostenvergoeding als loon moet worden aangemerkt dan wel het gemiste loon vorderbaar was voor de chauffeurs. Tot slot worden partijen verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of terecht een boete van na vermindering f 18.820 is opgelegd. 4. Standpunten van partijen 4.1. Het Hof verwijst voor de standpunten van partijen naar de gedingstukken. 4.2. Ter zitting is daaraan het volgende toegevoegd door belanghebbende of zijn gemachtigde. Met de werknemers is afgesproken dat er jaarlijks een afrekening van lonen plaatsvindt. De lonen over 1994 en 1995 zijn afgerekend in 1998; de lonen over 1996 en 1997 zijn in het begin van 1999 afgerekend. De werknemers beschikten over een Cao-boekje en wisten dus dat ze maandelijks te weinig loon betaald kregen. Hen was indertijd toegezegd dat er nog een afrekening zou volgen. Ze zijn allen in dienst van belanghebbende gebleven, ondanks de van de Cao afwijkende loonbetalingen. De chauffeurs halen zeecontainers in Rotterdam op bij verschillende ophaaladressen. Ze brengen de lege containers naar andere plaatsen in de haven dan waar ze de volle containers ophaalden. Het maakt voor wat betreft de te maken verblijfkosten niet uit of een werknemer vijf dagen onderweg is naar Portugal en terug, of in één week een reis van twee dagen en een reis van drie dagen maakt en daarbij eenmaal overnacht in de cabine van zijn vrachtauto in Rotterdam. 4.3. Ter zitting heeft de inspecteur nog het volgende toegevoegd. De chauffeurs zijn ambulante werknemers en hebben daarom meer kosten dan andere belastingplichtigen. De omvang van deze meerkosten is vastgelegd in het convenant. Op een eventuele volgende zitting die gewijd wordt aan deze zaak zal ik de getuigen die het convenant kunnen uitleggen meenemen. Er wordt op dit moment door de belastingdienst over een nieuw convenant met de werkgevers onderhandeld. Als een chauffeur een container in Rotterdam ophaalt en binnen 24 uur weer terug is in die haven, dan geldt de reis als een eendaagse reis. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Vaststaat dat de chauffeurs van belanghebbende aan het begin van de werkweek van huis naar het kantoor van hun werkgever in IJ. reizen om daar opdrachtbevestigingen alsmede vracht- en autopapieren in ontvangst te nemen, dat zij daarna naar de Renaultgarage in S. gaan om een vrachtauto op te halen en dat zij aan het einde van de werkweek terugkeren met die vrachtauto in S. en vervolgens naar het kantoor in IJ. reizen om de bescheiden weer bij belanghebbende in te leveren. In de tussentijd, dus op vijf dagen, berijden zij een vrachtauto op voornamelijk internationale wegen. Het Hof begrijpt dat zij doorgaans in de slaapcabine van hun vrachtauto slapen, meestal in het buitenland, soms in de haven van Rotterdam. 5.2. Vaststaat ook dat de chauffeurs van belanghebbende gedurende de vijf dagen dat zij van huis zijn omwille van de uitoefening van hun dienstbetrekking extra kosten maken voor maaltijden, overige consumpties en diverse kleine uitgaven verbonden aan de uitoefening van de dienstbetrekking (verblijfkosten), daaronder niet begrepen kosten van logies, inrichting van de cabine, koersverschillen en uitbetaalde fooien. Het Hof is van oordeel dat dergelijke verblijfkosten kwalificeren als kosten tot verwerving van het loon en onbelast vergoed kunnen worden door de werkgever op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, van de Wet op de loonbelasting 1964. Voorts is het Hof van oordeel dat er geen noemenswaardig verschil bestaat in de redelijkerwijs te maken verblijfkosten van chauffeurs die vijf dagen lang onderweg zijn in het buitenland en de verblijfkosten van de chauffeurs van belanghebbende die een-, twee- of driedaagse reizen naar het buitenland maken. Beide categorieën van chauffeurs zijn gedurende de gehele werkweek van huis, verblijven vijf dagen in de cabine van hun vrachtauto, slapen daar ‘s nachts en zijn dus vijf dagen ambulant werkzaam. Als de vergoeding van de verblijfkosten van de eerste categorie chauffeurs niet bovenmatig is, geldt dat ook voor die van de andere chauffeurs. Belanghebbende behoeft bij het vergoeden van verblijfkosten dus niet om fiscale reden onderscheid te maken tussen deze twee categorieën werknemers. In het midden kan blijven of de cao hem daartoe verplicht. 5.3. Het Hof komt niet toe aan de vraag, die partijen centraal stellen in dit geding, wat de standplaats van de chauffeurs is zoals bedoeld in de Cao, of wat hun standplaats is in de zin van het convenant. Deze vraag is van arbeidsrechtelijke aard. De inspecteur heeft aangeboden om de partijen bij het convenant van 4 november 1993 als getuigen (het Hof begrijpt: ook als deskundigen) te horen omtrent de bedoeling van het convenant. Nu het Hof niet toekomt aan de uitlegging van het convenant, gaat het niet in op het aanbod van de inspecteur. Ook komt het Hof niet toe aan de behandeling van de stelling van de inspecteur dat, omdat belanghebbende de door-de-weekse ritten vanuit Rotterdam als meerdaagse ritten in plaats van eendaagse ritten aanmerkte, hij een hoger bedrag aan verblijfkosten heeft vergoed dan op grond van de Cao geboden was. Naar het oordeel van het Hof vormden de verstrekte vergoedingen voor verblijfkosten in fiscale zin wettelijk vrijgesteld loon, wat er zij van de Cao en het convenant. 5.4. De inspecteur heeft voorts gesteld dat de betaalde kostenvergoedingen in wezen loon vormden, omdat belanghebbende minder loon betaalde dan de Cao hem voorschreef. Het Hof verwerpt deze stelling. De ten titel van vergoeding uitbetaalde bedragen zijn afzonderlijk en overeenkomstig de Cao verstrekt. Dan bestaat er geen grond om deze betalingen als loon aan te merken. Voor zover de chauffeurs bij de betaling van voorschotten al minder loon in handen kregen dan waarop zij ingevolge de Cao recht hadden, vond later, zo heeft de inspecteur onweersproken gesteld, een afrekening van de voorschotten met een nabetaling plaats. Het Hof verwerpt ook de stelling van de inspecteur dat het aanvankelijk gemiste en nabetaalde loon eerder vorderbaar was. Het nabetaalde loon was niet eerder vorderbaar, omdat de werknemers blijkbaar berust hadden in de latere afrekening van de voorschotten, dus in uitstel van betaling. 5.5. Vorenstaande overweging brengen het Hof tot de slotsom dat de als vergoedingen voor verblijfkosten uitbetaalde bedragen rechtens vrijgesteld waren van loonheffing. Dat betekent dat de omstreden naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Ook de boetebeschikking zal worden vernietigd. Er is immers niet te weinig loonheffing is ingehouden. 6. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt het bedrag van de proceskosten gesteld op 2,5 (voor proceshandelingen) maal 1,5 (voor het gewicht) x f 710 is f 2.662,50 7. Beslissing Het Hof: verklaart het beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van de inspecteur; vernietigt de naheffingsaanslag; vernietigt de boetebeschikking; veroordeelt de inspecteur tot vergoeding aan belanghebbende van f 2.662,50 aan proceskosten en wijst de Staat aan als rechtspersoon die dit bedrag dient te voldoen; gelast de Staat het gestorte griffierecht ad f 60 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is vastgesteld op 14 februari 2001 door mrs Van Ballegooijen, voorzitter, Van Loon en Blokland, leden, in tegenwoordigheid van mr. Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit Gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. Het beroepschrift wordt ondertekend en de bevat ten minste: naam en het adres van de indiener; de dagtekening; een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.