
Jurisprudentie
AB0759
Datum uitspraak2001-03-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers556/00
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers556/00
Statusgepubliceerd
Uitspraak
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 556/00 23 maart 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen van de belastingdienst te Emmen (: de inspecteur) gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1998.
1. Ontstaan en loop van het geding.
De belanghebbende werd voor het jaar 1998 in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen, als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold (nader: de Wet), van f 12.519,--.
Aan belanghebbende werd vervolgens voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 15.225,--.
Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 5 juli 2000 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen door middel van een beroepschrift, dat op 17 juli 2000 is ingekomen.
De inspecteur heeft een vertoogschrift (met bijlagen) ingezonden.
De zaak is behandeld ter zitting van het hof op 13 december 2000 gehouden te Assen.
Verschenen zijn belanghebbendes echtgenoot, bijgestaan door dhr. A, alsmede de inspecteur.
Het gerechtshof heeft op 27 december 2000 mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal per aangetekende post, ter post bezorgd op 10 januari 2001, aan partijen is verzonden.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Bij brief, ingekomen op 25 januari 2001, heeft de inspecteur verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke overeenkomstig artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen.
De belanghebbende heeft op 12 februari 2001 het verschuldigde griffierecht voldaan.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende, geboren op 22 juli 1964, drijft in ondermeer het onderhavige jaar voor eigen rekening en risico tezamen met haar echtgenoot een aannemersbedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma. Belanghebbende is voor 40% gerechtigd in de winst van de vof en haar echtgenoot voor 60%.
Het bedrijf bestaat -aanvankelijk in de vorm van een eenmansbedrijf- sinds 1995. Voordien is belanghebbendes echtgenoot jarenlang als bouwvakker in dienstbetrekking werkzaam geweest.
2.2 Tussen de firmanten is noodgedwongen de volgende werkverdeling afgesproken:
Belanghebbendes echtgenoot verricht -eventueel met hulp van ingehuurde vakmensen- de te verrichten bouwwerkzaamheden en onderhoudt -nu hij en niet zijn vrouw de vakkracht binnen de firma is- de telefonische en persoonlijke contacten met (potentiƫle) klanten over de uit te voeren werkzaamheden en met de leveranciers met betrekking tot het te leveren materiaal, terwijl belanghebbende de administratie en boekhouding doet.
2.3 Belanghebbendes echtgenoot leed aan een spraakgebrek met als gevolg dat hij in ernstige mate stotterde en hij zich niet (op een adequate wijze) verstaanbaar kon maken.
In 1998 heeft hij deelgenomen aan een cursus stotteren te Amsterdam, waarvoor in onderhavig jaar -met ingrip van bijkomende kosten (overnachting en eten)- f 4.313,- is betaald.
Na het volgen van deze cursus kan hij zich goed verstaanbaar maken.
3. Het geschil.
Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de voor de cursus stotteren gemaakte kosten als kosten van de onderneming dienen te worden aangemerkt, hetgeen belanghebbende bepleit, of dat deze kosten zijn gemaakt om het persoonlijk functioneren van belanghebbendes echtgenoot te verbeteren, hetgeen de inspecteur voorstaat.
4. De standpunten van partijen.
Verwezen wordt naar de gedingstukken. Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd. Door partijen werden ter voormelde zitting aan hun standpunten - behoudens het hieronder vermelde - geen nadere gronden toegevoegd.
5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1 Belanghebbendes echtgenoot heeft ter zitting -niet, althans onvoldoende, weersproken- aangevoerd dat hij de cursus stotteren enkel en alleen heeft gevolgd in verband met de door hem voor het bedrijf te verrichten werkzaamheden. Hij dient immers noodgedwongen -hij is de deskundige- de contacten met (potentiƫle) klanten te onderhouden en is als zodanig het visitekaartje van het bedrijf. Voordat hij de cursus stotteren had gevolgd, verliepen bedoelde contacten met klanten door zijn handicap erg slecht. Hierdoor liep het bedrijf vele opdrachten mis en diende zelfs gevreesd te worden voor het voortbestaan van het bedrijf. Dit heeft hem tezamen met zijn echtgenote doen besluiten de cursus stotteren te gaan volgen. Dat in een eerder stadium (in verband met zijn persoonlijke functioneren) geen behoefte bestond om de handicap (gedeeltelijke) te verhelpen, blijkt wel uit de omstandigheid dat hij de cursus pas op 35-jarige leeftijd, na de start van het eigen bedrijf, is gaan volgen.
5.2 In beginsel worden kosten als de onderhavige gemaakt om het persoonlijke functioneren van de persoon in kwestie te verbeteren en zijn deze kosten niet te scharen onder de kosten van de onderneming: Ze strekken immers tot duurzame verbetering van de persoonlijke uitrusting, waarvan ook geheel onafhankelijk van de werkzaamheden in de onderneming geprofiteerd wordt.
Bijzondere omstandigheden kunnen naar het oordeel van het hof evenwel leiden tot een ander oordeel.
Op grond van hetgeen belanghebbendes echtgenoot ter zitting naar voren heeft gebracht acht het hof aannemelijk dat hij de cursus stotteren enkel en alleen in het belang van de onderneming heeft gevolgd om met de resultaten van die cursus in het kader van de binnen het bedrijf door hem te verrichten werkzaamheden (veel beter) te kunnen communiceren met klanten/opdrachtgevers, met als doel meer opdrachten binnen te halen om daarmee het voortbestaan van die onderneming veilig te stellen en dat aan het volgen van die cursus geen persoonlijke motieven ten grondslag hebben gelegen.
Onder die omstandigheden staan de ten behoeve van het volgen van die cursus betaalde bedragen in een zodanig rechtstreeks verband met de onderneming dat ze als kosten van die onderneming dienen te worden aangemerkt. Aangenomen moet immers worden dat deze kosten voor belanghebbende en haar echtgenoot in hun hoedanigheid van ondernemer onafwendbaar waren. Dat belanghebbendes echtgenoot in zijn persoonlijke functioneren ook voordeel heeft van het middels de cursus verbeterde spraakvermogen doet daaraan dan niet af.
5.3 Het gelijk ligt derhalve aan de kant van belanghebbende.
5.4 Het belastbare inkomen dient als volgt te worden vastgesteld:
Belastbaar inkomen was f 15.225,-
minus: kosten cursus stotteren - 1.725,-
(40%)
Belastbaar inkomen wordt f 13.500,-
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep gegrond,
vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 13.500,- en
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van f 60,- aan haar vergoedt.
Gedaan op 23 maart 2001 door mr. H.H.A. Fransen, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mevr.m-r. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Op 28 maart 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.