Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0758

Datum uitspraak2001-03-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers586/00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 586/00 23 maart 2001 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Westerveld (hierna: het hoofd) gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen over het jaar 2000. 1. Ontstaan en loop van het geding. Gedagtekend 15 mei 2000 werden aan de belanghebbende aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen opgelegd wegens genot krachtens zakelijk recht en wegens feitelijk gebruik van het perceel a-straat 2 te L. Op het tegen die aanslagen door belanghebbende tijdig ingediende bezwaarschrift heeft het hoofd bij beschikking van 11 juli 2000, verzonden op 12 juli 2000, uitspraak gedaan, waarbij de aanslagen werden gehandhaafd. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen door middel van een beroepschrift, dat op 27 juli 2000 is ingekomen. De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden. De zaak is eerst behandeld ter zitting van het gerechtshof, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op 13 december 2000 gehouden te Assen. Verschenen zijn de belanghebbende alsmede de gemachtigde van het hoofd. Ter voormelde zitting hebben partijen pleitnota's voorgedragen en overgelegd. Vervolgens is de zaak verwezen naar de tweede meervoudige belastingkamer en is de zaak behandeld ter zitting van het gerechtshof op 4 januari 2001 gehouden te Leeuwarden. Verschenen zijn de belanghebbende alsmede de gemachtigde van het hoofd. De gemachtigde van het hoofd heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Het gerechtshof heeft op 18 januari 2001 mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal per aangetekende post, ter post bezorgd op 1 februari 2001, aan partijen is verzonden. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. Bij brief, ingekomen op 9 februari 2001, heeft de gemachtigde van het hoofd verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke overeenkomstig artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen. De belanghebbende heeft op 22 februari 2001 het verschuldigde griffierecht voldaan. 2. De feiten. Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast: 2.1 Belanghebbende is woonachtig te Z en hem is in het onderhavige jaar van die betreffende gemeente in het kader van de zogenaamde Zalmsnip een lastenverlichting van f 100,-- ten goede gekomen. 2.2 Belanghebbende is sinds 1992 eigenaar en gebruiker van een recreatiebungalow gelegen in bungalowpark "A" te L (gemeente Westerveld). 2.3 Op 1 januari 2000 stond belanghebbende niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Westerveld. 2.4 Op grond van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2000 (: de Verordening) is door de gemeente Westerveld aan belanghebbende een aanslag onroerende-zaakbelastingen opgelegd. Daarbij is geen vermindering van de lokale lasten (de zogenoemde "Zalmsnip") verleend. 3. Het geschil. Te dezen is in geschil of belanghebbende recht heeft op vermindering van de lokale lasten. Belanghebbende bestrijdt de bevoegdheid van de gemeente om in haar Verordening een bepaling op te nemen welke aan niet-ingeschrevenen de lokale lastenvermindering onthoudt. Het hoofd is van mening dat de gemeente deze bevoegdheid wel heeft. 4. De standpunten van partijen. Verwezen wordt naar de gedingstukken. Partijen hebben ter zitting hun onderscheiden standpunten gehandhaafd. Door partijen werden ter voormelde zitting aan hun standpunten geen nadere gronden aangevoerd. 5. De overwegingen omtrent het geschil. 5.1 Volgens artikel 6a lid 4 van de Verordening wordt de vermindering van de lokale lasten slechts verleend indien de gebruiker van een onroerende zaak op 1 januari van het belastingjaar op het desbetreffende adres in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. 5.2 Artikel 229d, eerste lid, Gemeentewet (tekst 2000) bepaalt het volgende: De raad kan bepalen dat voor diegenen die bij het begin van het kalenderjaar belastingplichig zijn voor: a. de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel a of artikel 221, eerste lid, onderdeel a, steeds voorzover het betreft zaken die geheel of gedeeltelijk tot woning dienen; b. een recht op grond van artikel 229, eerste lid, ter zake van het gebruik van de riolering voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater; c. een recht op grond van artikel 229, eerste lid, dan wel een heffing als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer ter zake van het periodiek inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen; het belastingbedrag ter zake van de belastingen, bedoeld in onderdeel a, of de belastingen, bedoeld in onderdelen b en c, wordt verminderd met ten hoogste f 100,--. Op de toevoeging "De raad kan bepalen..." na, is deze wettekst gelijk aan het oorspronkelijke, per 1 januari 1998 ingevoerde, artikel 229d. 5.3 De tekst van het oorspronkelijke artikel 229d Gemeentewet is duidelijk: bij alle belastingplichtigen wordt het belastingbedrag van de desbetreffende lokale belasting verminderd met f 100,--. De wettekst laat - behoudens de keuzemogelijkheid voor een gemeente om te bepalen op welke heffing de Zalmsnip in mindering wordt gebracht - geen nadere nuancering/differentiatie/beperking toe. Dat het wellicht de bedoeling van de wetgever is geweest de Zalmsnip slechts per huishouding te verstrekken, valt uit de wetsgeschiedenis niet duidelijk op te maken. Door de toevoeging "De raad kan bepalen..." hebben de gemeenten per 1 januari 2000 beleidsvrijheid gekregen. Uit de Memorie van toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 412, nr. 3, blz. 2) valt af te leiden dat de gemeenten bij de uitvoering van de lastenverlichting kunnen kiezen uit verschillende methoden. Een eerste methode houdt in dat het belastingbedrag wordt verminderd met het bedrag van de lastenverlichting. Een andere methode houdt in dat de lastenverlichting wordt verdisconteerd in het tarief. Ook kan het zogenoemde Leidse model worden toegepast. De eerste methode werd in de oorspronkelijke wetgeving dwingend voorgeschreven. Per 1 januari is de oorspronkelijke wettekst en daarmee de wettelijke basis voor het toepassen van de Zalmsnip vervallen. Om het de gemeenten mogelijk te maken om de uitvoering van de lastenverlichting voort te zetten volgens de eerste methode, is het nieuwe artikel 229d in de Gemeentewet opgenomen. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de aan de gemeenten gegeven beleidsvrijheid slechts betrekking heeft op de methode van uitvoering van de lastenverlichting. Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat het nieuwe artikel geen wijziging van het beleid tot gevolg heeft, maar slechts mogelijkheden schept voor gemeenten om voort te gaan op de wijze die zij inmiddels gewend zijn (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 412, nr. 5). Daaruit begrijpt het hof dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest te willen bewerkstelligen de gemeenten een zodanige beleidsvrijheid te geven dat zij de kring van gerechtigden kunnen beperken. Voorts valt ook uit de op het nieuwe artikel betrekking hebbende wetsgeschiedenis niet éénduidig op te maken dat de lastenverlichting slechts per huishouding kan worden toegekend. 5.4 Gelet op het voorgaande is het gerechtshof van oordeel dat de gemeente Westerveld bij de uitvoering van de lastenverlichting geen onderscheid mag aanbrengen naar het al dan niet ingeschreven staan in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Westerveld. Het gerechtshof verklaart artikel 6a, vierde lid, van de Verordening derhalve onverbindend. 6. De conclusie Het gelijk is mitsdien aan belanghebbende. Het gerechtshof vermindert de aanslag met f 100,-- tot op f 102,--. 7. De proceskosten Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 8. De beslissing. Het gerechtshof verklaart het beroep gegrond; vernietigt de bestreden uitspraak; vermindert de aanslag tot op f 102,--; bepaalt dat het hoofd het door belanghebbende betaalde griffierecht ad f 60,-- aan belanghebbende vergoedt. Gedaan op 23 maart 2001 door mr. H.S. Pruiksma, vice-president en voorzitter, mrs. F.J.W. Drion en H.H.A. Fransen, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier mevr. mr. M. Hiemstra en ondertekend door de voorzitter en de griffier. Op 28 maart 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.