Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0757

Datum uitspraak2001-03-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers99/30192
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 99/30192 23 maart 2001 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z (: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren van de Belastingdienst te Leeuwarden (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. 1. Ontstaan en loop van het geding Belanghebbende werd op 11 mei 1999 voor het jaar 1997 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van f. 32.045, = Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 4 november 1999 de aanslag gehandhaafd. De aanslag wordt daarna ambtshalve verminderd naar een belastbaar inkomen naar fl. 31.625, -. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 15 december 1999 is ingekomen. De inspecteur heeft op 2 maart 2000 aan het hof zijn verweerschrift (met bijlagen) doen toekomen. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 24 november 2000, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende, zijn echtgenote alsmede de inspecteur. Van alle vermelde (en hierna nog te vermelden) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. Het hof heeft in deze zaak op 8 december 2000 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 18 december 2000, aan partijen is verzonden. Bij schrijven ingekomen op 10 januari 2001 heeft de inspecteur verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Op 12 februari 2001 heeft de inspecteur het daartoe verschuldigde griffierecht ad fl. 315, = voldaan. 2. Feiten Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat tussen partijen het volgende onbetwist, althans onvoldoende betwist, vast: 2.1. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn lichamelijk gehandicapt. Twee kinderen behoren in het jaar 1997 tot hun huishouden. Zij hebben in 1996 een auto, merk Volkswagen, type Golf TDI aangeschaft met het oog om deze auto vijf jaar te gebruiken. Deze auto heeft een cataloguswaarde van f 44.463, -. 2.2. Belanghebbende geniet in het onderhavige jaar een uitke-ring ter grootte van f 44.410, - bruto. Zijn echtgenote heeft een uitkering ter grootte van f 42.580, - bruto. In 1997 legt belanghebbende 31.437 kilometer af met de auto, waarvan 744 kilometer betrekking heeft op het bezoeken aan een medisch specialist. De kosten van motorrijtuigenbelasting, verzekeringen en brandstof bedragen in het onderhavige jaar f 6.818, -. 2.3. Belanghebbende heeft de aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 ingediend naar een belastbaar inkomen van f 25.020, -. In deze aangifte brengt belanghebbende een bedrag ad f 7.475, - onder de benaming "autokosten" in aftrek op zijn onzuiver inkomen, welk bedrag onder de in aftrek gebrachte buitengewone lasten gerangschikt staat. De opbouw van dit bedrag is als volgt: Autokosten (brandstof, motorrijtuigen- f 6.818, - belasting, verzekering, onderhoud) Afschrijving (f 44.463, - minus f 1.000/5 jaren) f 8.693, - Rentederving (f 44.463 x 3%) f 670, - f16.181, - Autokosten 10% gezamenlijk onzuiver inkomen f 8.706, - f 7.475, - Tevens brengt belanghebbende een bedrag ad f 550, - als buitengewone last in aftrek. Dit bedrag heeft betrekking op sportkeuringen. 2.4. De inspecteur corrigeert de aangifte op de buitengewone lasten. Deze correctie houdt in dat een bedrag ad f 8.025, - wordt opgeteld bij het in de aangifte vermelde belastbaar inkomen. In de bezwaarfase wordt het belastbaar inkomen van belanghebbende door de inspecteur nader vastgesteld op f 31.625, - (f 32.045, - minus f 420, -) in verband met het in aftrek toegelaten van ƒ 1.000, = ter zake van de extra vervoerskosten in verband met invaliditeit. Tevens staat de inspecteur de aftrek van een bedrag ad f 420, - toe inzake medische sportkeuringen. 2.5. In het beroepschrift stelt belanghebbende dat een bedrag ad f 7.200, - in aftrek moet komen op de totale autokosten van f 16.181, - voor de bepaling van de extra autokosten. Deze aftrek van de autokosten is gebaseerd op gegevens, ontleend aan het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting en aan het Centraal Bureau voor de Statistiek. 3. Het geschil en standpunten van partijen 3.1. In geschil is de vraag in hoeverre de kosten van de in verband met de invaliditeit gehouden auto van belanghebbende, die niet zijn aan te merken als kosten van vervoer in rechtstreeks verband met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp, of als kosten ter zake van regelmatig ziekenbezoek, kunnen worden aangemerkt als buitengewone lasten ter zake van ziekte en invaliditeit. Belanghebbende staat in zijn beroepschrift een aftrekpost van f 8.534, - voor. De inspecteur is van mening dat van extra autokosten in verband met de invaliditeit gehouden auto geen sprake is. 3.2. Met betrekking tot de kosten van de auto als buitengewone lasten beroept belanghebbende zich ter zitting op een in rechte te beschermen vertrouwen opgewekt door het vaststellen van de definitieve aanslag voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 conform de aangifte. De inspecteur is van mening dat zijn handelswijze ter zake van de voormelde aanslag geen bewuste standpuntbepaling inhoudt. De aangifte voor 1998 is niet door hem beoordeeld. 3.3. Tevens is in geschil de vraag of de overige kosten van de sportkeuring ad f 130, - als buitengewone lasten in aftrek kunnen worden gebracht. Deze vraag beantwoordt belanghebbende bevestigend, de inspecteur ontkennend. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. 4. Overwegingen omtrent het geschil 4.1. Voor de beantwoording van de vraag in hoeverre de kosten van de in verband met de invaliditeit gehouden auto van belanghebbende, die niet zijn aan te merken als kosten van vervoer in rechtstreeks verband met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp, of als kosten ter zake van regelmatig ziekenbezoek, kunnen worden gerangschikt onder de buitengewone lasten ter zake van ziekte en invalidi-teit als bedoeld in artikel 46, eerste lid, aanhef en letter b, en lid 3 van de Wet moet worden bepaald in hoeverre de in 1997 door belanghebbende gemaakte autokosten overtreffen hetgeen behoort tot het normale bestedingspatroon van personen, die niet invalide zijn, doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft, in een gelijke positie verkeren als belanghebbende. 4.2. Belanghebbende hanteert in zijn beroepschrift bij het berekenen van de onder punt 4.1. vermelde extra autokosten een percentage van het besteedbaar inkomen, welk percentage is afgeleid van gegevens van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting en van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Uit de gedingstukken blijkt dat het door belanghebbende gehanteerde percentage betrekking heeft op algemene vervoerskosten. Nu deze kosten naar het oordeel van het hof niet met de autokosten als be-doeld in voormelde overweging gelijk zijn te stellen, kan de berekeningswijze van belanghebbende niet leiden tot het bedrag van de extra autokosten, dat als buitengewone last in aftrek kan worden gebracht. Het beroep van belanghebbende faalt dan ook in zoverre. 4.3. Met betrekking tot het beroep het vertrouwensbeginsel overweegt het hof het volgende: Ter zitting stelt belanghebbende dat de aftrekpost van de extra autokosten in de aangifte voor 1998 op dezelfde wijze als in de aangifte voor het onderhavige jaar is verwerkt. Dit wordt niet weersproken door de inspecteur. Het hof maakt hieruit en uit de gedingstukken op dat in de aangifte 1998 de betreffende aftrekpost op dezelfde wijze gespecificeerd is als in de aangifte 1997 en daardoor aan de orde is gesteld door belanghebbende. De definitieve aanslag voor 1998 is vastgesteld conform de aangifte. Voor een geslaagd beroep op een in rechte te beschermen vertrouwen is meer vereist dan de voormelde omschreven omstandigheid. In de brief van 12 oktober 1999 ter zake van de beoordeling van het bezwaar voor 1997 geeft de inspecteur aan dat voor het jaar 1998 opnieuw beoordeeld zal moeten worden of aftrek van extra vervoerskosten mogelijk is. Op grond van deze uitlating van de inspecteur heeft belanghebbende redelijkerwijs mogen menen dat de specificatie van de extra vervoerskosten in de aangifte voor 1998 beoordeeld zou worden door de inspecteur. Door het vaststellen van de definitieve aanslag voor 1998 conform de aangifte acht het hof het vertrouwen van belanghebbende gerechtvaardigd dat de inspecteur bewust een voor belanghebbende positief standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de extra autokosten. Het verweer van de inspecteur ter zitting dat de aangifte voor 1998 door hem niet is beoordeeld doet hieraan niet af. Op basis van voorgaande omstandigheden acht het hof aannemelijk dat de inspecteur een gedragslijn met betrekking tot de aangifte 1998 heeft gevolgd die bij belanghebbende de indruk heeft gewekt en, naar het oordeel van het hof, wegens het ontbreken van een contra legem-karakter heeft mogen opwekken van een bewuste standpuntbepaling ter zake van de door belanghebbende in de aangifte voor 1997 gehanteerde berekeningswijze van de extra vervoerskosten als buitengewone lasten. Het beroep van belanghebbende is in zoverre gegrond. 4.4. Ter zitting geeft belanghebbende aan dat de sportkeuring waarvan de kosten ad f 130, - niet in aftrek zijn toegelaten, een toetsing naar de maximale belasting van de dochter van belanghebbende inhoudt. Onder begeleiding van een sportarts vindt deze keuring plaats. Na afloop van de keuring worden bloed en urine afgenomen en getest. De keuring van de dochter vindt plaats gezien de ziektege-schiedenis van haar ouders. De Hoge Raad heeft in diverse arresten, onder andere in het arrest van 29 juni 1977, BNB 1977/197, geoordeeld dat kosten voor een geneeskundige behandeling als buitengewone lasten kunnen worden aange-merkt, indien behandeling plaatsvindt op voorschrift en onder begeleiding van een naar Nederlandse begrippen als genees- of heelkundige aan te merken hulpverlener. Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat de kosten van de sportkeuring ad f 130,- in aftrek kunnen komen als buitengewone lasten. 5. Conclusie Het beroep van belanghebbende is gegrond. 6. Proceskosten Het gerechtshof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en veroordeelt de inspecteur in de kosten, die belanghebbende in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten het hof op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (en niet zoals in de mondelinge uitspraak staat vermeld het Besluit proceskosten fiscale procedures) beperkt tot op de reiskosten van zijn woonplaats naar de mondelinge behandeling te Leeuwarden, zijnde 66 kilometer x f 0,60 = f 39,60. Voormelde kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden. 7. Beslissing Het gerechtshof vernietigt de uitspraak waarvan beroep, en - vermindert de aanslag tot een aanslag naar belastbaar inkomen van f 25.020, -; en - gelast de inspecteur het verschuldigde griffierecht ad f 60,-- aan belanghebbende te vergoeden; en - veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op f 39,60 welke kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden. Gedaan op 23 maart 2001 door prof. mr. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw mr. K. de Jong-Braaksma als griffier. Op 28 maart 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden