
Jurisprudentie
AB0720
Datum uitspraak2001-03-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200002876/1.
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200002876/1.
Statusgepubliceerd
Indicatie
Onder besluit als bedoeld in art. 6:18, eerste lid Awb wordt mede verstaan het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar na vernietiging door de eerste rechter.
Besluit tot oplegging dwangsom ter voorkoming van beschikbaar stellen van een sportkantine voor een feest, dat niet voortvloeit uit het normale gebruik als onderdeel van een sportterrein.
De rechtbank heeft laatstelijk bij uitspraak van 4 mei 2000 het door A (exploitant sportkantine) tegen het besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en B&W opgedragen binnen tien weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het door A ingestelde beroep tegen het uitblijven van een nieuw besluit op bezwaar is door de rechtbank doorgezonden naar de Afdeling
Afdeling: Hangende hoger beroep hebben B&W een nieuw besluit op het bezwaarschrift genomen. In het bepaalde in art. 6:2, aanhef en onder b Awb ziet de Afdeling aanleiding onder een besluit als bedoeld in art. 6:18, eerste lid Awb mede te verstaan het niet tijdig nemen van een nieuw besluit na vernietiging door de eerste rechter van de oorspronkelijke beslissing op bezwaar.
Gelet op art. 6:19, eerste lid Awb heeft de rechtbank het beroepschrift van A terecht naar de Afdeling doorgezonden.
Burgemeester en wethouders van Steenbergen, appellanten.
mrs. J.H.B. van der Meer, H. Troostwijk, E.M.H. Hirsch Ballin
Uitspraak
Raad
van State
200002876/1.
Datum uitspraak: 8 maart 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Steenbergen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 4 mei 2000 in het geding tussen:
A te B
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 april 1997 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) A (hierna: A), onder oplegging van een dwangsom, aangeschreven de door hem geëxploiteerde sportkantine op het perceel […]straat 15 te B (hierna: de sportkantine) niet beschikbaar te stellen voor het houden van een feest, dat niet voortvloeit uit het normale gebruik als onderdeel van een sportterrein, op 3 mei 1997 en elke daarop volgende dag.
Bij besluit van 1 augustus 1997 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen door A gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 oktober 1997 heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de president) met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak) het door A tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 1 augustus 1997 vernietigd.
Bij uitspraak van 14 december 1998 heeft de Afdeling het hiertegen door burgemeester en wethouders ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de president van 1 oktober 1997 bevestigd.
Hangende dit hoger beroep hebben burgemeester en wethouders een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Bij besluit van 26 november 1997 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door A gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 oktober 1998 heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het door A tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 november 1997 vernietigd en burgemeester en wethouders opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Burgemeester en wethouders hebben daarop het thans bestreden besluit van 2 maart 1999 (hierna: de beslissing op bezwaar) genomen en daarbij het bezwaar van A wederom ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 mei 2000, verzonden 10 mei 2000, heeft de rechtbank onder meer het door A tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en burgemeester en wethouders opgedragen binnen tien weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen dat onderdeel van de uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 15 juni 2000, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 juni 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 augustus 2000, bij de rechtbank ingekomen op 15 augustus 2000, heeft A beroep ingesteld tegen het uitblijven van een nieuw besluit op bezwaar. Bij brief van 15 september 2000 heeft de rechtbank dit beroepschrift doorgezonden naar de Afdeling.
Bij brief van 5 september 2000 heeft A een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2001, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door A.A.A.J. van Loon, ambtenaar der gemeente, en A, in persoon en bijgestaan door mr. W.P. Meulblok, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan 'Hoogstraat e.o. 1981' rust op het perceel, waarop de aanschrijving ziet, de bestemming 'Sportterrein'. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften is de op de kaart 'sportterrein' aangewezen grond bestemd voor recreatieve sportbeoefening en voor wedstrijdsport, alsmede voor de daarbij behorende parkeervoorzieningen. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de voorschriften is het verboden grond en/of opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bij het plan aan deze grond en opstallen gegeven bestemming.
2.2. Vast staat dat het gebruik van de sportkantine van A ten behoeve van het (laten) organiseren van feesten, dat niet voortvloeit uit het normale gebruik als onderdeel van de sportkantine, in strijd is met de planvoorschriften en dat burgemeester en wethouders derhalve, gelet op de klaarblijkelijke dreiging van overtreding van de planvoorschriften, bevoegd waren tot het doen uitgaan van de preventieve aanschrijving.
2.3. Alleen in bijzondere gevallen kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie.
De aanwezigheid van een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen, indien er concreet zicht is op legalisatie. Het staat vast dat legalisatie niet tot de mogelijkheden behoort.
2.4. Het geschil spitst zich thans toe op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders in de beslissing op bezwaar niet voldoende hebben gemotiveerd waarin de sportkantine van A niet vergelijkbaar is met de sportgelegenheden met commerciële horeca-activiteiten in X en Y en dat het beroep van A op het gelijkheidsbeginsel faalt. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat burgemeester en wethouders zich - gelet op artikel 352 van de bouwverordening van de gemeente Steenbergen 1987 (hierna: de bouwverordening 1987) - ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat niet handhavend kan worden opgetreden tegen de commerciële horeca-activiteiten in X en Y. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het argument van burgemeester en wethouders dat de gevallen niet vergelijkbaar zijn omdat de ligging van de accomodaties verschilt, niet voldoende is ter weerlegging van het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
2.5. Burgemeester en wethouders hebben dit oordeel gemotiveerd bestreden.
2.6. Ter plaatse van de sportkantine van A vigeert het bestemmingsplan 'Hoogstraat e.o. 1981' met het in artikel 17 van de planvoorschriften opgenomen gebruiksverbod. Ter plaatse van X en Y vigeert een als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan.
Hierin zijn geen gebruiksvoorschriften opgenomen. Y is in 1972 gerealiseerd nadat daarvoor met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling was verleend.
X en Y zijn gelegen op een locatie in de oksel van twee (drukke) wegen waar een aantal sportvoorzieningen is gebundeld en waar ruime parkeermogelijkheden zijn. De sportkantine van A is gelegen in het (kleine) dorp C dat grenst aan een natuurgebied.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat burgemeester en wethouders onvoldoende hebben gemotiveerd waarin de sportkantine van A niet vergelijkbaar is met de situatie van X en Y. Gelet op het verschil in planologisch regime en locatie - zoals beschreven in de beslissing op bezwaar - kan niet staande worden gehouden dat sprake is van gelijke gevallen. Het antwoord op de vraag of artikel 352 van de bouwverordening 1987 nog van kracht en van toepassing was, maakt dit niet anders.
2.8. Het beroep van A op het gelijkheidsbeginsel faalt. Reeds nu voor de genoemde accomodaties niet dezelfde planologische voorschriften gelden hebben appellanten bij het nemen van het bestreden besluit niet gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft dit miskend.
2.9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.10. Ten aanzien van het beroep van A van 11 augustus 2000 overweegt de Afdeling het volgende.
2.11. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. De Afdeling ziet hierin aanleiding onder een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb mede te verstaan het niet tijdig nemen van een nieuw besluit na vernietiging door de eerste rechter van de oorspronkelijke beslissing op bezwaar. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft de rechtbank het beroepschrift van A van 11 augustus 2000 derhalve terecht naar de Afdeling doorgezonden.
2.12. Burgemeester en wethouders konden, nu de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep ongegrond heeft verklaard, niet nogmaals op het door A ingediende bezwaarschrift beslissen. Dit betekent dat burgemeester en wethouders derhalve niet bevoegd waren om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, zodat geen sprake kan zijn van het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. Er is derhalve geen geschil waarvan de bestuursrechter kennis kan nemen. De Afdeling zal zich in zoverre alsnog onbevoegd verklaren.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 4 mei 2000, 99/301 GEMWT JA, behoudens voor zover het beroep van A tegen de fictieve weigering niet-ontvankelijk is verklaard;
III. verklaart het door A bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 2 maart 1999 ongegrond;
IV. verklaart zich ten aanzien van het beroep van A van 11 augustus 2000 onbevoegd.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2001
58-224.
Verzonden: 8 maart 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,