Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0712

Datum uitspraak2001-02-22
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200002888/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een bij de overtreder van een wettelijk voorschrift opgewekt vertrouwen kan geen afbreuk doen aan de beginselaanspraak van een omwonende op handhaving van het bestemmingsplan. Deze uitspraak is tevens opgenomen op materiële gronden in deze Nieuwsbrief onder nummer 109. Afwijzing verzoek om handhavend op te treden tegen het bedrijfsmatig te koop aanbieden en verkopen van kachels en open haarden. Deze detailhandelsactiviteiten zijn strijdig met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Er doet zich geen mogelijkheid voor om de illegale situatie te legaliseren. Het betoog van de overtreder en van B&W dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het jegens de overtreder van gemeentewege opgewekt vertrouwen als zodanig geen bijzonder geval oplevert dat kan leiden tot de afwijzing van het verzoek om handhavend tegen de activiteiten op te treden, treft geen doel. Hoewel twijfel mogelijk is over het antwoord op de vraag of bij de overtreder een verderstrekkend gerechtvaardigd vertrouwen kan zijn opgewekt dan dat het zou toegestaan het bijgebouw te gebruiken als kantoor en voor ontwerp-technische werkzaamheden, heeft de rechtbank - die daarvan impliciet wel lijkt te zijn uitgegaan - met juistheid overwogen dat een bij de overtreder van een wettelijk voorschrift opgewekt vertrouwen geen afbreuk kan doen aan de in beginsel bestaande aanspraak van een omwonende op handhaving van het bestemmingsplan. Niet valt in te zien dat laatstbedoeld belang zonder meer zou moeten wijken voor een bij de overtreder opgewekt vertrouwen. In aanmerking genomen, gelijk de rechtbank heeft gedaan, dat het betrokken verboden gebruik objectief bezien een niet geringe inbreuk op het geldende planologische regime oplevert, maakt de omstandigheid dat dit gebruik volgens B&W geen hinder van betekenis oplevert het vorenstaande niet anders. burgemeester en wethouders van Oirschot, appellanten sub 1. mr. B. van Wagtendonk Awb 5:21 Gemeentewet 125 bestemmingsplan "Sonnevanck, herziening 1990": gemeente Oirschot 1.g, 1.k, 5.1, 5.3.1, 5.3.2


Uitspraak

Raad van State 200002888/1. Datum uitspraak: 22 februari 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1 . burgemeester en wethouders van Oirschot, 2. A, wonend te B, appellanten, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 4 mei 2000 in het geding tussen: C, wonend te B en appellanten sub 1. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 oktober 1998 hebben appellanten sub 1 (hierna burgemeester en wethouders) het verzoek van C te B (hierna: C) om handhavend op te treden tegen bedrijfsactiviteiten op het perceel […] […] te B, afgewezen. Bij besluit van 16 maart 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door C gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften van 24 februari 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 4 mei 2000, verzonden op 17 mei 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door C ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 15 juni 2000, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2000, en appellant sub 2 (hierna: A) bij brief van juni 2000, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 23 september 2000 heeft C een memorie van antwoord ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2001, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. G.A. Janssen en G.W.M. Seuntjens, beiden ambtenaar der gemeente, en A in persoon, bijgestaan door H.E.M. van Rees, zijn verschenen. Voorts is C, die in persoon is verschenen, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. A ontwerpt kachels en open haarden en verkoopt en levert deze aan particulieren. Hij gebruikt een bijgebouw bij zijn woning op het onderhavige perceel als ontwerp- en kantoorruimte en als showroom. De fabricage en de aflevering van de kachels en open haarden geschiedt elders. Het geschil betreft het gebruik van het bijgebouw voorzover daar bedrijfsmatig kachels en open haarden te koop worden aangeboden en worden verkocht en daarin exemplaren van deze producten zijn uitgestald en worden aangeprezen. A betoogt in hoger beroep allereerst - kort samengevat - dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hier sprake is van verboden detailhandelsactiviteiten. Voorts betogen zowel A als burgemeester en wethouders dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het jegens A van gemeentewege gewekte vertrouwen als zodanig geen bijzonder geval oplevert dat kan leiden tot de afwijzing van het verzoek van C om handhavend tegen die activiteiten op te treden. 2.2. Het oordeel van de rechtbank dat hier sprake is van een illegale situatie waartegen burgemeester en wethouders handhavend kunnen optreden, is juist. Het betoog van A treft derhalve in zoverre geen doel. Daartoe wordt het volgende overwogen. 2.2.1. Op de plankaart van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Sonnevanck, herziening 1990" is het betrokken perceel aangewezen voor "Woondoeleinden", zonder de aanduiding "winkel toegestaan". Ingevolge artikel 5.1 van de planvoorschriften zijn de als zodanig op de kaart aangegeven gronden bestemd voor woondoeleinden met bijbehorende tuinen, erven en overige voorzieningen. De gronden met de aanduiding "winkel toegestaan" zijn op de kaart tevens bestemd voor winkel. Ingevolge artikel 5.3.1, aanhef en onder a, aanhef en sub 3, en onder b, van de planvoorschriften is het verboden de in dit artikel bedoelde gronden en opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming, en wordt onder gebruik in strijd met de bestemming in ieder geval begrepen: gebruik van de grond voor detailhandelsactiviteiten en gebruik van opstallen voor detailhandelsactiviteiten behoudens indien het betreft opstallen welke op de kaart zijn aangeduid als "winkel toegestaan". Ingevolge artikel 5.3.2 van de planvoorschriften wordt gebruik van delen van de woningen of gebruik van bijgebouwen ten behoeve van een aan huis gebonden beroep geacht overeenkomstig de bestemming te zijn voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de planvoorschriften wordt onder een aan huis gebonden beroep verstaan: het uitoefenen van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder k, van de planvoorschriften wordt onder detailhandel verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. 2.2.2. Gelet op artikel 1, aanhef en onder k, van de planvoorschriften, moet het in het geding zijnde, hiervoor omschreven, gebruik worden aangemerkt als detailhandel, reeds omdat sprake is van bedrijfsmatig te koop aanbieden en verkopen van kachels en open haarden. Dat levering elders plaatsvindt, is niet relevant. Deze detailhandelsactiviteiten zijn, gelet op artikel 1, aanhef en onder g, van de planvoorschriften, niet aan te merken als de uitoefening van een aan huis gebonden beroep. Dat ontwerp-technische activiteiten wel als zodanig kunnen worden aangemerkt, is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van detailhandel in de zin van de planvoorschriften niet van belang. Hetzelfde geldt voor de stelling - wat er ook zij van de juistheid daarvan - dat de detailhandelsactiviteiten ondergeschikt blijven aan de woonfunctie, dan wel aan de ontwerp-technische activiteiten. Uit het vorenstaande vloeit voort dat, gelijk de rechtbank heeft geoordeeld, hier sprake is van gebruik in strijd met de bestemming, hetgeen op grond van artikel 5.3. 1, voormeld, is verboden. 2.3. Indien door belanghebbende derden uitdrukkelijk is verzocht om tegen de illegale situatie op te treden, kan alleen in bijzondere gevallen van handhavend optreden worden afgezien. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. 2.4. Gesteld noch gebleken is dat zich hier een mogelijkheid voordoet om de illegale situatie te legaliseren. Van gemeentewege is ook niet overwogen om zodanige mogelijkheid te scheppen. 2.5. Het betoog van A en van burgemeester en wethouders dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het jegens A van gemeentewege gewekte vertrouwen als zodanig geen bijzonder geval oplevert dat kan leiden tot de afwijzing van het verzoek van C om handhavend tegen die activiteiten op te treden, treft evenmin doel. Appellanten hebben in dit verband gewezen op het primaire besluit van 19 oktober 1998, waarin burgemeester en wethouders hebben uiteengezet dat A het bijgebouw als kantoor gebruikt en haardkachels ontwerpt, dat het gebouw dus ook ontwerp-technisch wordt gebruikt, dat tijdens het gesprek met de toenmalige wethouder Van de Wal is gebleken dat het hier gaat om een aan huis gebonden beroep, en dat met A is afgesproken dat een en ander is toegestaan, ervan uitgaande dat de activiteiten worden uitgeoefend op een wijze die harmonieert met de omgeving en dat daarmee werd bedoeld dat er geen sprake mocht zijn van verkeersaantrekkende werking en dat het bezoek binnen de normale perken bleef. Hoewel twijfel mogelijk is over het antwoord op de vraag of bij A een verderstrekkend gerechtvaardigd vertrouwen kan zijn opgewekt dan dat het zou zijn toegestaan het bijgebouw te gebruiken als kantoor en voor ontwerp-technische werkzaamheden, heeft de rechtbank - die daarvan impliciet wel lijkt te zijn uitgegaan - met juistheid overwogen dat een bij de overtreder van een wettelijk voorschrift opgewekt vertrouwen geen afbreuk kan doen aan de in beginsel bestaande aanspraak van een omwonende op handhaving van het bestemmingsplan. Niet valt in te zien dat laatstbedoeld belang zonder meer zou moeten wijken voor een bij de overtreder opgewekt vertrouwen. In aanmerking genomen, gelijk de rechtbank heeft gedaan, dat het betrokken verboden gebruik objectief bezien een niet geringe inbreuk op het geldende planologische regime oplevert, maakt de omstandigheid dat dit gebruik volgens burgemeester en wethouders geen hinder van betekenis oplevert het vorenstaande niet anders. 2.6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 2.7. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep van C. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. veroordeelt burgemeester en wethouders van Oirschot in de door C in verband met de behandeling van hun hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 275,00; dit bedrag dient door gemeente Oirschot te worden betaald aan C. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Groverman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Wagtendonk w.g. Groverman Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2001 110. Verzonden: 22 februari 2001 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,