
Jurisprudentie
AB0709
Datum uitspraak2001-02-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 00/6447 AWBZ
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 00/6447 AWBZ
Statusgepubliceerd
Indicatie
Strikte toepassing van art. 1.2 Besluit ziekenvervoer komt in casudusdanig in strijd met algemene rechtsbeginselen dat die toepassing geen rechtsplicht meer kan zijn.
Weigering vervoerkosten ten behoeve van zoon X van en naar instelling, aangezien de kosten van weekendvervoer alleen voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen indien de instelling waar X gedurende de week verblijft vanuit de Ziekenfondsverzekering of de AWBZ wordt gefinancierd en instelling Y niet een zodanige instelling is.
Rechtbank: In het wettelijk stelsel is het recht op vergoeding ten laste van de Ziekenfondswet of de AWBZ van vervoerskosten die worden gemaakt in verband met het verblijf in een instelling afhankelijk gesteld van de vraag of die instelling vanuit de genoemde wetten wordt gefinancierd. X heeft een medische indicatie voor opname in een AWBZ-instelling maar kan de daaruit voortvloeiende aanspraken op opname in een dergelijke instelling niet geldend maken door de problematiek van capaciteitsgebrek en wachtlijsten. Dat is een omstandigheid die weliswaar niet aan verweerder te wijten is maar wel in diens risicosfeer ligt. Het feit dat verweerder niet bij machte is X in aanmerking te brengen voor een AWBZ-voorziening waarop hij recht heeft kan in redelijkheid niet worden gebruikt als argument om hem ook een andere, daarvan afgeleide aanspraak te ontzeggen, waar het honoreren van die aanspraak eenvoudig is en binnen verweerders mogelijkheden ligt.
Weliswaar staat de tekst van art. 1.2, Besluit ziekenvervoer daaraan in de weg, maar onder de omstandigheden als hiervoor aangegeven komt strikte toepassing van die bepaling dusdanig in strijd met algemene rechtsbeginselen dat die toepassing geen rechtsplicht meer kan zijn.
De door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering kan dat besluit derhalve niet dragen. Dat besluit komt mitsdien voor vernietiging in aanmerking.
Verweerder zal opnieuw op het bezwaarschrift hebben te beslissen en daarbij hebben na te gaan of zich omstandigheden voordoen die een uitzondering rechtvaardigen op de kennelijk bestaande praktijk ook bij verblijf in een AWBZ-instelling uiterst terughoudend te zijn met vergoedingen voor weekendvervoer. Daarbij kan mogelijk een rol spelen dat ten behoeve van X eerder wel vergoedingen voor weekendvervoer zijn verstrekt van en naar een AWBZ-instelling.
Tevens kan van belang zijn de vraag of en, zo ja, in hoeverre X als gevolg van capaciteitsgebrek in AWBZ-instellingen met de opname in Y op grotere afstand van zijn ouderlijk huis is geplaatst dan anders het geval zou zijn geweest en de vraag of het weekendverblijf bij zijn ouders deel uitmaakt van de behandeling.
ANOZ Verzekeringen te Apeldoorn, verweerder.
mr. H.C. Moorman
ZFW 8
Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekeringen (4 januari 1966, Stb. 1966, 3) 16.1
Besluit ziekenvervoer 1.1, 1.2
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Reg.nr.: AWB 00/6447 AWBZ
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A, wonende te B, eiser,
en
ANOZ Verzekeringen, gevestigd te Apeldoorn, verweerder,
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 25 mei 2000, nummer JZ/EB/387, waarbij het besluit van 12 oktober 1999, inhoudende een afwijzing van een aanvraag om vergoeding van reiskosten ten behoeve van zoon X in verband met weekendvervoer, is gehandhaafd.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Eiser heeft op 27 september 1999 verweerder verzocht hem in aanmerking te brengen voor een reiskostenvergoeding inzake het vervoer tijdens het weekend van zoon X van en naar het Centrum voor Jeugdzorg "Y" te Z, verder te noemen Y.
Bij besluit van 12 oktober 1999 heeft verweerder afwijzend op deze aanvraag beslist.
Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift d.d. 17 oktober 1999 ingediend.
Eiser heeft middels een "telefonische" hoorzitting gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid over zijn bezwaren te worden gehoord.
Bij brief van 24 mei 2000 heeft het College voor zorgverzekeringen aan verweerder terzake een negatief advies uitgebracht.
Bij het bestreden besluit van 25 mei 2000 heeft verweerder eisers bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit een beroepschrift d.d. 8 juni 2000 ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift d.d. 5 juli 2000 ingezonden.
Het beroep is op 18 januari 2001 ter zitting behandeld.
Eiser is met zijn echtgenote in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door E. Broekhuizen.
3. Motivering
In geschil is de vraag of verweerders besluit om eiser een reiskostenvergoeding inzake het weekendvervoer van zoon X van en naar Y te weigeren terecht en op goede gronden is genomen.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van deze laatste vraag uit van de volgende feiten en omstandigheden.
X, 13 jaar oud, bij wie in april 1997 de psychiatrische diagnose PDD-NOS is gesteld, is vanaf januari 1997 gedurende 8 maanden opgenomen geweest in de P te Q en vervolgens gedurende ruim 10 maanden in R te S, beiden AWBZ-instellingen. Gedurende deze maanden heeft eiser inzake de reiskosten van en naar de betreffende instellingen van verweerder een kilometervergoeding ontvangen.
Van augustus 1998 tot juni 1999 heeft X thuis verbleven.
Nadat gebleken was dat opnieuw behandeling noodzakelijk was, heeft X, na bemiddeling van de Sociaal Pedagogische Dienst, de eerste twee weken van juni 1999 in een crisisopvang gezeten.
Daarna is hij per 28 juni 1999 op verwijzing van de kinder-psychiatrische kliniek [...] in de instelling Y te Z geplaatst. Deze instelling, zijnde geen AWBZ-instelling en in principe niet bedoeld voor kinderen, bij wie de psychiatrische diagnose PDD-NOS is gesteld, wordt als een "redelijk in de buurt zijnde" noodoplossing beschouwd.
In verband met de lange wachtlijsten is het niet gelukt om X, die een medische indicatie heeft voor opname in een AWBZ-instelling, in een voor hem geschikte AWBZ-instelling te plaatsen.
X komt elk weekend naar huis. Vanwege het feit dat hij niet zelfstandig kan reizen, wordt hij elk weekend door zijn ouders per auto opgehaald van en weer teruggebracht naar Y (in totaal 320 kilometer).
Bij brief d.d. 11 oktober 1999 heeft verweerder eiser medegedeeld dat de reiskosten voor X niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze kosten, nu het verblijf van X in de instelling niet een behandeling vanuit het ziekenfonds, maar vanuit de AWBZ betreft, voor eigen rekening komen.
Bij brief d.d. 12 oktober 1999 heeft verweerder eiser medegedeeld dat in de brief d.d. 11 oktober 1999 een onjuiste afwijzingsgrond is vermeld. Hierbij heeft verweerder thans de afwijzing gebaseerd op de overweging dat de noodzaak van vervoer in het weekend niet te maken heeft met de behandeling van X, maar met de uithuisplaatsing uit de instelling gedurende het weekend. Nu vervoer in dit kader geen verstrekking ten laste van het ziekenfonds, de AWBZ of de aanvullende verzekering vormt, kan niet tot vergoeding van deze kosten worden overgegaan.
Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit de afwijzing van het primaire besluit d.d. 12 oktober gehandhaafd met toepassing van een andere afwijzingsgrond, inhoudende dat de kosten van weekendvervoer alleen voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen indien de instelling waar X gedurende de week verblijft vanuit de Ziekenfondsverzekering of de AWBZ wordt gefinancierd en Y niet een zodanige instelling is.
3.1. Wettelijk kader.
Op grond van artikel 8 van de Ziekenfondswet hebben ziekenfondsverzekerden aanspraak op verstrekkingen ter voorziening in hun geneeskundige verzorging. Aard, inhoud en omvang van deze verstrekkingen worden (nader) geregeld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
Die nadere regels zijn neergelegd in het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering van 4 januari 1966, Stb. 1966, 3.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering omvat het ziekenvervoer in de omvang en onder de voorwaarden, nader door Onze Minister vast te stellen:
a. vervoer per auto;
b. vergoeding voor vervoer in de laagste klasse van het openbaar middel van vervoer.
In het Besluit ziekenvervoer is aangegeven wanneer ziekenfonds- verzekerden aanspraak kunnen maken op vergoeding van de reiskosten.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van dit besluit omvat het vervoer per auto onder meer het vervoer van de verzekerde naar een inrichting, waarin hij ten laste van de Ziekenfondsverzekering wordt opgenomen of naar de persoon bij wie of de inrichting waarin hij ten laste van de ziekenfondsverzekering een onderzoek of een behandeling zal ondergaan.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van voornoemd besluit omvat het vervoer per auto tevens het vervoer van de verzekerde naar een inrichting waarin hij ten laste van de bijzondere ziektekostenverzekering als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wordt opgenomen of vanuit een inrichting naar de persoon bij wie of de inrichting waarin hij ten laste van de bijzondere ziektekostenverzekering een onderzoek of behandeling zal ondergaan.
3.2. Standpunt eiser.
Eisers voornaamste grief is dat verweerder door slechts naar de wet te hebben gekeken het "sociale" aspect uit het oog is verloren. Eiser heeft er in dit verband op gewezen dat in het verleden de reiskosten tijdens eerdere opnames van zoon X in AWBZ-gefinancierde instellingen wel door verweerder zijn vergoed.
3.3. Standpunt verweerder.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de reiskosten van en naar Y slechts voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, indien de daar genoten zorg zelf voor vergoeding ten laste van de ziekenfondsverzekering of de bijzondere ziektekostenverzekering kan worden gebracht.
Nu de kosten van opname of behandeling van zoon X in Y, zijnde een instelling die wordt gefinancierd vanuit een provinciale subsidieregeling, niet voor rekening van de Ziekenfondswet of de AWBZ komen, kunnen de vervoerskosten van en naar Y evenmin voor vergoeding ten laste van de (bijzondere) ziektekostenverzekering in aanmerking komen.
Volgens de terzake bestaande regelgeving kunnen slechts de vervoerskosten van en naar een inrichting, waarin een verzekerde ten laste van het Ziekenfonds of de AWBZ wordt opgenomen of behandeld, worden vergoed.
Hieraan doet niet af dat X een medische indicatie voor opname in een AWBZ-instelling heeft.
Verweerder is voorts van mening dat op zowel de aanvraag als het bezwaar in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is beslist.
Het feit dat in het verleden wel tot vergoeding van de vervoerskosten is overgegaan, omdat toen wel aan de hiervoor gestelde voorwaarden werd voldaan, vormt voor verweerder geen reden om een ander besluit te nemen.
3.4. Beoordeling van het beroep
De -in bezwaar gehandhaafde- afwijzing van het verzoek om vergoeding van de kosten van weekendvervoer is in overeenstemming met de terzake geldende regels en zulks wordt door eiser ook niet bestreden, immers tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank gaat er vanuit dat Y niet een vanuit de Ziekenfondswet of de AWBZ gefinancierde instelling is.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden en wel op grond van de volgende overwegingen.
In het wettelijk stelsel is het recht op vergoeding ten laste van de Ziekenfondswet of de AWBZ van vervoerskosten die worden gemaakt in verband met het verblijf in een instelling afhankelijk gesteld van de vraag of die instelling vanuit de genoemde wetten wordt gefinancierd. X heeft een medische indicatie voor opname in een AWBZ-instelling maar kan de daaruit voortvloeiende aanspraken op opname in een dergelijke instelling niet geldend maken door de problematiek van capaciteitsgebrek en wachtlijsten. Dat is een omstandigheid die weliswaar niet aan verweerder te wijten is maar wel in diens risicosfeer ligt. Het feit dat verweerder niet bij machte is X in aanmerking te brengen voor een AWBZ-voorziening waarop hij recht heeft kan in redelijkheid niet worden gebruikt als argument om hem ook een andere, daarvan afgeleide aanspraak te ontzeggen, waar het honoreren van die aanspraak eenvoudig is en binnen verweerders mogelijkheden ligt. Weliswaar staat de tekst van artikel 1, tweede lid, van het Besluit ziekenvervoer daaraan in de weg, maar onder de omstandigheden als hiervoor aangegeven komt strikte toepassing van die bepaling dusdanig in strijd met algemene rechtsbeginselen dat die toepassing geen rechtsplicht meer kan zijn.
De door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering kan dat besluit derhalve niet dragen. Dat besluit komt mitsdien voor vernietiging in aanmerking.
Verweerder zal opnieuw op het bezwaarschrift hebben te beslissen en daarbij hebben na te gaan of zich omstandigheden voordoen die een uitzondering rechtvaardigen op de kennelijk bestaande praktijk ook bij verblijf in een AWBZ-instelling uiterst terughoudend te zijn met vergoedingen voor weekendvervoer.
Daarbij kan mogelijk een rol spelen dat ten behoeve van X eerder wel vergoedingen voor weekendvervoer zijn verstrekt van en naar een AWBZ-instelling. Tevens kan van belang zijn de vraag of en, zo ja, in hoeverre X als gevolg van capaciteitsgebrek in AWBZ-instellingen met de opname in Y op grotere afstand van zijn ouderlijk huis is geplaatst dan anders het geval zou zijn geweest en de vraag of het weekendverblijf bij zijn ouders deel uitmaakt van de behandeling.
De rechtbank ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
4. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift beslist met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat ANOZ Verzekeringen aan eiser het griffierecht ad f 60 vergoedt.
Gewezen door mr. H.C. Moorman en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2001 in tegenwoordigheid van mw. W. Veldman als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
afschrift verzonden op