
Jurisprudentie
AB0687
Datum uitspraak2000-12-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/75152 VRONTO
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/75152 VRONTO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / zesmaandentermijn / strafbare feiten / frustreren onderzoek.
De bewaring duurt negen maanden en drie weken. In het algemeen zal na ommekomst van zes maanden vrijheidsontneming het belang van eiser in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht zijn dan het belang van verweerder om de bewaring ter fine van uitzetting te doen voortduren. Deze omslag kan zich onder omstandigheden later dan na zes maanden voordoen, zoals is overwogen in REK-uitspraken 97/4849 en 97/4847 d.d. 21 augustus 1997. Deze situatie doet zich voor, aangezien eiser is veroordeeld terzake van zwaarwegende strafbare feiten en eiser het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit frustreert. Onvoldoende is echter gebleken van argumenten die een voortduring van de bewaring langer dan negen maanden kunnen rechtvaardigen. Beroep gegrond, opheffing bewaring, toekenning schadevergoeding.
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw)
reg. nr.: AWB 00/75152 VRONTO
inzake : A, van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit, verblijvende in de
Penitentiaire Inrichting te Ter Apel, eiser,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 7 maart 2000 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid onder a van de Vw in bewaring gesteld. Verweerder heeft op 7 maart 2000 schriftelijk een last tot uitzetting van eiser gegeven.
Een eerder beroep van eiser, waarbij opheffing van de bewaring werd gevorderd, is bij uitspraak van 4 april 2000 door deze rechtbank, zittinghoudende te Amsterdam, ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 14 december 2000, aangevuld met gronden bij brief van 27 december 2000,
heeft mr. S. Guman, advocaat te Amsterdam, namens eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding en
veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 28 december 2000. Eiser is aldaar -na voorafgaande kennisgeving- niet vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde
mr. C.A.E. Wijnker, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Verweerder handelt onvoldoende voortvarend in het onderzoek naar eisers identiteit en nationaliteit en er is geen zicht op uitzetting. Inmiddels zijn tien maanden
verstreken sinds eiser in bewaring is gesteld, waardoor de bewaring niet langer gerechtvaardigd is te achten.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De bewaring is nog immer gerechtvaardigd te achten. Eiser is gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten, die ook na acht of negen maanden nog over kunnen gaan tot
de afgifte van een laissez-passer. Het belang van verweerder bij voortduring van de bewaring is groter dan eisers belang bij opheffing van de bewaring. Eiser heeft gebruik gemaakt van een alias (A), heeft een valse identiteit
opgegeven en heeft zich schuldig gemaakt aan handel in verdovende middelen en heling. Verweerder is voornemens eiser op 4 januari 2001 te horen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Onderhavig beroep is het tweede beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoordeeld of voortduring van die maatregel gerechtvaardigd is te achten.
De bewaring duurt thans negen maanden en drie weken. Bij de beoordeling van de vraag of de toepassing van de bewaring bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid nog gerechtvaardigd is te achten, is de duur van de
bewaring van belang. Naarmate de bewaring voortduurt, weegt het belang van eiser bij de uitoefening van het recht op vrijheid van zijn persoon zwaarder. In het algemeen zal na ommekomst van zes maanden vrijheidsontneming het belang
van eiser om in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht zijn dan het belang van verweerder om de bewaring ter fine van uitzetting te doen voortduren. Deze omslag kan zich onder omstandigheden later dan na zes maanden voordoen,
zoals is overwogen in de uitspraken van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 21 augustus 1997 (MR 1997, 119). Deze situatie doet zich hier voor, aangezien eiser is veroordeeld terzake van zwaarwegende strafbare feiten en
eiser het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit frustreert.
Evenwel is de rechtbank van oordeel dat er in het onderhavige geval onvoldoende is gebleken van argumenten die een voortduring van de bewaring langer dan negen maanden kunnen rechtvaardigen.
Hieruit volgt dat de bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid vanaf
7 december 2000 niet langer gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 29 december 2000.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 34j Vw toe te kennen en wel tot een bedrag van ƒ 150,- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring
ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal ƒ 3.300,-.
Gelet op het vorengaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op ƒ 1.420,- als kosten van
verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 29 december 2000 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot
ƒ 3.300,- (drieëndertighonderd gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot ƒ 1.420,- (veertienhonderd en twintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze
rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 29 december 2000, in tegenwoordigheid van mr. K.J. Kerdel, griffier.
Afschrift verzonden op: 6 februari 2001
Conc.:KK
Coll:
Bp:-
D:B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de
uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.