
Jurisprudentie
AB0684
Datum uitspraak2001-02-27
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/3083
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/3083
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / binnentreden woning / staandehouding.
Uit het proces-verbaal van staandehouding ingevolge artikel 19 Vw blijkt dat de verbalisant de deurwaarder assisteerde bij het ontruimen van een woning. Nadat op aanbellen en bonken op de voordeur en de ruiten de deur van de woning niet werd opengedaan, heeft de verbalisant een ruit van een kamer van de woning ingeslagen, waarna hij via deze ontstane opening de woning is binnengetreden. In een slaapkamer trof de verbalisant de vreemdeling aan. Uit het proces-verbaal van staandehouding blijkt voorts dat de verbalisant de vreemdeling tot twee maal toe heeft verzocht of hij de hoofdbewoner van het pand was. Aangezien de vreemdeling beide keren geen antwoord gaf en de vraag kennelijk niet begreep, vroeg de verbalisant de vreemdeling zich te legitimeren. Toen de vreemdeling dit verzoek wederom niet begreep, verzocht de verbalisant hem of hij illegaal in Nederland verbleef. Hierop knikte de vreemdeling bevestigend, waarna hij op grond van artikel 19 Vw is staande gehouden.
De rechtbank ziet in de eigen verklaring van de vreemdeling, nadat hij eerdere vragen in het Nederlands gesteld niet had begrepen, voldoende aanleiding om te oordelen dat ten tijde van de staandehouding sprake was van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf. Het stond de verbalisant voorts vrij te vragen naar de naam van de in het te ontruimen pand aangetroffen persoon. Het stond immers niet vast dat de vreemdeling niet de hoofdbewoner van het pand was. De stelling van de gemachtigde van de vreemdeling dat de vreemdeling een Noord-Afrikaans uiterlijk heeft en het voor de verbalisant van begin af aan duidelijk had kunnen zijn dat de vreemdeling niet de hoofdbewoner van het is aangezien de naam van deze persoon een Nederlandse naam is, acht de rechtbank niet steekhoudend, daar een inschatting van de identiteit van personen op uiterlijke kenmerken juist dient te worden voorkomen en ook niet gezegd kan worden dat iemand met deze naam er altijd typisch Nederlands uit zou dienen te zien. Beroep ongegrond.
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 34a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/3083 VRWET
Inzake : A alias A, verblijfplaats onbekend, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Zaandam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. H.H.R. Bruggeman, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling is geboren op [...] 1975 en bezit de Marokkaanse nationaliteit.
Op 23 januari 2001 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2. Op 24 januari 2001 heeft de vreemdeling tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld.
3. Op 2 februari 2001 is de bewaring opgeheven en is de vreemdeling uitgezet naar Marokko.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 6 februari 2001.
Namens de vreemdeling is verschenen mr. J.M. Niemer, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de bewaring na de indiening van het beroepschrift is opgeheven. Gelet hierop is thans nog in geschil of de bewaring eerder dan 2 februari 2001 onrechtmatig was en zo ja, of er aanleiding is een
schadevergoeding op grond van artikel 34j Vw toe te kennen.
2. De gemachtigde van de vreemdeling heeft ter zitting aangevoerd dat de vreemdeling een kamer in de woning adres [...] nr. 45 te B had ondergehuurd van de hoofdbewoner C. Niet is gebleken dat de vreemdeling voor het binnentreden
in zijn woning door de verbalisant, voorafgaand aan de staandehouding ingevolge artikel 19 Vw, toestemming had gegeven.
De gemachtigde heeft voorts aangevoerd dat de verbalisant niet bevoegd was tot het stellen van vragen aan de vreemdeling met betrekking tot zijn identiteit. De staandehouding en de ophouding ingevolge artikel 19 Vw alsmede de
inbewaringstelling zijn dan ook naar de mening van de gemachtigde van de vreemdeling onrechtmatig.
3. Uit het proces-verbaal ingevolge artikel 19 Vw, gedateerd 23 januari 2001, blijkt dat de verbalisant op 23 januari 2001 de deurwaarder assisteerde bij het ontruimen van de woning adres [...] nr. 45 te B. Nadat op aanbellen en
bonken op de voordeur en de ruiten de deur van de woning niet werd opengedaan, heeft de verbalisant een ruit van een kamer van de woning ingeslagen, waarna hij via deze ontstane opening de woning is binnengetreden. In een slaapkamer
trof de verbalisant de vreemdeling aan.
4. De rechtbank acht op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de betreffende slaapkamer als een afzonderlijke woning moet worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank maakte de betreffende slaapkamer deel uit van de woning adres [...] nr. 45 en was de verbalisant, in gezelschap van de deurwaarder, bevoegd om deze woning binnen te treden ter fine van ontruiming.
5. Uit het proces-verbaal van staandehouding ingevolge artikel 19 Vw blijkt voorts dat de verbalisant de vreemdeling tot twee maal toe heeft verzocht of hij de hoofdbewoner van het pand, genaamd C, was. Aangezien de vreemdeling
beide keren geen antwoord gaf en de vraag kennelijk niet begreep, vroeg de verbalisant de vreemdeling zich te legitimeren. Toen de vreemdeling dit verzoek wederom niet begreep, verzocht de verbalisant hem of hij illegaal in
Nederland verbleef. Hierop knikte de vreemdeling bevestigend, waarna hij op grond van artikel 19 Vw is staande gehouden.
6. De rechtbank ziet in de eigen verklaring van de vreemdeling, nadat hij eerdere vragen in het Nederlands gesteld niet had begrepen, voldoende aanleiding om te oordelen dat ten tijde van de staandehouding sprake was van concrete
aanwijzingen over illegaal verblijf. Het stond de verbalisant voorts vrij te vragen naar de naam van de in het te ontruimen pand aangetroffen persoon. Het stond immers niet vast dat de vreemdeling niet de hoofdbewoner van het pand
was. De stelling van de gemachtigde van de vreemdeling dat de vreemdeling een Noord-Afrikaans uiterlijk heeft en het voor de verbalisant van begin af aan duidelijk had kunnen zijn dat de vreemdeling niet C is aangezien dit een
Nederlandse naam is, acht de rechtbank niet steekhoudend, daar een inschatting van de identiteit van personen op uiterlijke kenmerken juist dient te worden voorkomen en ook niet gezegd kan worden dat iemand met de naam āCā er altijd
typisch Nederlands uit zou dienen te zien.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de staandehouding en ophouding op grond van artikel 19 Vw rechtmatig.
7. De rechtbank concludeert voorts dat de inbewaringstelling van de vreemdeling, wiens uitzetting was gelast, op een juiste grondslag berustte. Uit de stukken is immers gebleken dat de vreemdeling niet beschikte over een geldige
titel tot verblijf, niet in het bezit was van een geldig identiteitsbewijs, zich aan het vreemdelingentoezicht had onttrokken en niet beschikte over voldoende middelen van bestaan. Gelet hierop bestond ten aanzien van hem het
ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zou onttrekken.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond en dat verweerder voldoende voortvarend te werk is gegaan. De vreemdeling is immers op 2 februari 2001 uitgezet naar
Marokko.
9. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd was met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid
ongerechtvaardigd was te achten.
10. Het beroep is derhalve ongegrond.
Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
11. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Voorzover het betreft de beslissing op het verzoek om schadevergoeding staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de
vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. M.J. van den Bergh en uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2001, in tegenwoordigheid van S.J.W. Stort, griffier.
afschrift verzonden op: