Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0682

Datum uitspraak2000-12-04
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/68064
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / schadevergoeding. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat na 21 september 2000 - de datum dat de vreemdeling opnieuw in bewaring is gesteld - verweerder niet de gelegenheid kan worden ontzegd om vervolgens te bezien of aanleiding bestaat om de vreemdeling, die vasthoudt van Algerijnse origine te zijn, bij een ander land te presenteren en hiervoor een forfaitaire periode van ongeveer veertien dagen uit te trekken. De rechtbank neemt mede in overweging dat de vreemdeling het onderzoek ernstig heeft gefrustreerd. Nu de bewaring eerst op 10 oktober 2000 is opgeheven, heeft verweerder schadevergoeding voor vijf dagen (5 oktober 2000 tm 9 oktober 2000) aangeboden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er tot 5 oktober 2000 geen gronden aanwezig waren om de bewaring onrechtmatig te achten. Verweerder kwam een strategische denkpauze van circa veertien dagen toe. Beroep gedeeltelijk gegrond, recht op schadevergoeding met ingang van 5 oktober 2000 tot en met 9 oktober 2000.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 34a Vreemdelingenwet __________________________________________________ Reg.nr : AWB 00/68064 VRWET Inzake : A, hierrna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. Ong Sien Hien, advocaat te Rotterdam tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. M. Verweij, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...]1964 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Op 6 oktober 1999 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet (Vw). De vreemdeling heeft met ingang van 24 juli 2000 tot 21 september 2000 gedetineerd gezeten. In aansluiting op deze detentie is de vreemdeling vervolgens op 21 september 2000 met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. in bewaring gesteld. 2. Bij uitspraak van 20 oktober 1999 ( reg. nr. AWB 99/9100 VrWet) heeft deze rechtbank het beroep inzake opheffing van de bewaring ongegrond verklaard. Op 23 oktober 2000 heeft de vreemdeling opnieuw tegen de vrijheidsbenemende maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Op 10 oktober 2000 bleek de bewaring te zijn opgeheven. De vreemdeling is op deze datum heengezonden. 3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 9 november 2000. De vreemdeling is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de bewaring als zodanig reeds - in rechte onaantastbaar - is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 20 oktober 1999. De rechtbank stelt voorts vast dat de bewaring voor de indiening van het onderhavige beroepschrift is opgeheven. Gelet hierop is thans nog in geschil of de bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 34j van de Vw toe te kennen. 2. De gemachtigde van de vreemdeling heeft ondermeer aangevoerd dat hij geen bericht heeft ontvangen dat de bewaring was opgeheven. Voorts stelt de gemachtigde van de vreemdeling niet op de door verweerder aangeboden schadevergoeding voor vijf dagen in te kunnen gaan. Hij verzoekt om een schadevergoeding vanaf 21 september 2000. 3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de Algerijnse autoriteiten op 7 juni 2000 kenbaar hebben gemaakt bekend dat de vreemdeling niet de Algerijnse nationaliteit bezit. De vreemdeling is hiermee op 16 juni 2000 geconfronteerd, maar hij blijft volhouden Algerijn te zijn. Na de strafrechtelijke detentie is de vreemdeling op 21 september 2000 wederom in bewaring gesteld en opnieuw gehoord. Ten tijde van dit gehoor is de vreemdeling blijven volhouden van Algerijnse nationaliteit te zijn. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat na 21 september 2000 -de datum dat de vreemdeling opnieuw in bewaring is gesteld- verweerder niet de gelegenheid kan worden ontzegd om vervolgens te bezien of aanleiding bestaat om de vreemdeling, die vasthoudt van Algerijnse origine te zijn, bij een ander land te presenteren en hiervoor een forfaitaire periode van ongeveer veertien dagen uit te trekken. De rechtbank neemt mede in overweging dat de vreemdeling het onderzoek ernstig heeft gefrustreerd. Hij blijft immers, ondanks de non-Algerijn verklaring volhouden van Algerijnse nationaliteit te zijn. Nu de bewaring eerst op 10 oktober 2000 is opgeheven, heeft verweerder schadevergoeding voor vijf dagen ( 5 oktober 2000 t/m 9 oktober 2000) aangeboden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er tot 5 oktober 2000 geen gronden aanwezig waren om de bewaring onrechtmatig te achten. Verweerder kwam een strategische denkpauze van circa veertien dagen toe. Derhalve dient het beroep gedeeltelijk gegrond te worden verklaard. 4. De rechtbank is van oordeel dat recht bestaat op schadevergoeding met ingang van 5 oktober 2000 t/m 9 oktober 2000, zijnde vijf dagen à f. 150,-- per dag die hij in bewaring heeft doorgebracht. Derhalve komt de vreemdeling een schadevergoeding van f. 750,-- toe. 5. De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 710,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage: RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep gegrond, met dien verstande dat die gegrondverklaring uitsluitend ziet op de periode van 5 oktober t/m 9 oktober 2000; 2. verklaart het beroep voor het overige ongegrond; 3. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot f 750,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden. IV. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open voorzover het betreft het beroep tegen het bevel tot in bewaringstelling. Voorzover het betreft de beslissing op het verzoek om schadevergoeding staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. Aldus gedaan door mr. M.J. van den Bergh en uitgesproken in het openbaar op 4 december 2000, in tegenwoordigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. afschrift verzonden op: