
Jurisprudentie
AB0678
Datum uitspraak2000-11-30
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/70498, 00/70500, 00/70501
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/70498, 00/70500, 00/70501
Statusgepubliceerd
Indicatie
AC-procedure / Iran / overspel.
Uitgaande van de geloofwaardigheid van het relaas van verzoeker moet het er voor gehouden worden dat verzoeker in Iran voor het plegen van overspel met een gehuwde vrouw gezocht wordt en hij daarvoor gestraft zal worden. Hoewel verzoeker, gelet op de door VluchtelingenWerk verstrekte informatie over de Iraanse strafwet, als niet-gehuwde overspelige niet aan steniging zal worden onderworpen, loopt hij het risico, zo blijkt uit die informatie, met 100 zweepslagen te worden gestraft. Dit is naar het oordeel van de president, en ook de gemachtigde van verweerder heeft zulks ter zitting erkend, aan te merken als een onevenredige bestraffing.
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
fungerend president
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a en 34a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 00/70498 OVERIO H (voorlopige voorziening)
AWB 00/70500 OVERIO H (beroepszaak)
AWB 00/70501 OVERIO J (vrijheidsontneming)
inzake: A, geboren op [...] 1980, van Iraanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. G. Ris, advocaat te Leiden,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. H.M. Schaak, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Aan de orde is het verzoek om voorlopige voorziening hangende het beroep van verzoeker tegen de beschikking van verweerder van 15 november 2000. Deze beschikking is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure en
behelst de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating als vluchteling en strekt tevens tot het niet verlenen van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Verzocht wordt om schorsing van de
beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten totdat op het beroep tegen voormelde beschikking is beslist.
1.2 Voorts is aan de orde het beroep gericht tegen de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 7a Vw die verweerder verzoeker met ingang van 14 november 2000 heeft opgelegd. Dit beroep strekt tevens tot toekenning van
schadevergoeding.
1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 28 november 2000. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting
gehoord.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan de president van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde
spoed dat vereist, gelet op de betrokken belangen.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de president na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat
nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2.3 De AC-procedure voorziet in een afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur.
Deze procedure leent zich slechts voor die verzoeken waaromtrent binnen deze korte termijn procedureel en inhoudelijk naar behoren kan worden beslist. Dat laatste is het geval indien in redelijkheid buiten twijfel is dat bij
terugzending van verzoeker naar het land van herkomst geen gevaar voor vervolging c.q. schending van artikel 3 EVRM bestaat.
2.4 De president stelt vast dat er in dit geval geen sprake is van een zodanig asielverzoek.
Daarbij is het volgende van belang.
2.5 Verzoeker heeft de Iraanse nationaliteit. Hij woonde in Teheran en leerde in december c.q. januari 2000 in een restaurant B, een gehuwde vrouw, kennen. Verzoeker heeft haar zijn telefoonnummer gegeven en zij hadden
vervolgens telefonisch kontakt. Haar man verwaarloosde en mishandelde haar. Verzoeker kreeg met haar een liefdesrelatie. Zij hebben elkaar vanaf medio maart 2000 minimaal 1 maal per week gezien, meestal bij haar thuis als haar man
er niet was. Zij gingen ook samen wandelen in het park. Op een avond medio augustus 2000 deed de Ordedienst een inval in het huis van B, waar hij ook was. Hij verstopte zich in een kast, maar werd direct gevonden en meegenomen. Hij
is drie weken vastgehouden en vrijwel dagelijks mishandeld; hij werd geslagen en opgehangen aan een metalen staaf en vervolgens geschopt. Hij is bedreigd met seksueel misbruik en er is tegen hem gezegd dat ze zijn vader gingen
vermoorden. Op een dag werd hij geboeid in een auto gezet. Bij een stoplicht wist hij de deur van de auto open te maken en te vluchten. Hij kon zich verbergen tussen een groepje jongeren die voor de bioscoop stonden te wachten en
wist daarna in een taxi te springen die hem naar een park in de buurt van zijn huis bracht. Hij had niet voldoende geld om de taxi te betalen; vrienden in het park hebben hem daarvoor geld geleend. Eén van die vrienden heeft met een
speld zijn boeien opengemaakt. Verzoeker heeft zijn vader gebeld en die stuurde hem naar een huisje van verre familie op het platteland. Zijn vader heeft een reisagent geregeld en die heeft voor een aantal (deels valse) visa gezorgd
in het paspoort van verzoeker. Dat paspoort had verzoeker in mei 2000 aangevraagd omdat hij naar Frankrijk wilde. Hij kreeg echter geen visum voor Frankrijk. Verzoeker is op zijn eigen paspoort met behulp van de reisagent met het
vliegtuig Iran uitgereisd, op weg naar Engeland. Bij een tussenlanding op Schiphol is verzoeker aangehouden.
2.6 Verweerder acht het relaas van verzoeker niet geloofwaardig, gelet op tegenstrijdigheden in zijn verklaringen en de niet-aannemelijke ontsnapping en uitreis. Zo heeft verzoeker enerzijds verklaard dat hij gedurende zijn
detentie geen tijdsbesef had, doch anderzijds dat hij dagelijks is verhoord en mishandeld en dat hij 's nachts werd lastiggevallen door soldaten. Hij stelt verder dat hij een of twee dagen per week met rust werd gelaten. Ook wekt
bevreemding dat hij eerst gesteld heeft dat hij is ondergedoken in een dorp dicht bij Teheran waar geen politie zou bestaan en vervolgens heeft verklaard dat hij in Iran nergens kan verblijven omdat de autoriteiten overal zijn.
Hetzelfde geldt voor verzoekers verklaring dat hij na zijn vlucht alleen via zijn oma kontakt heeft gehad met zijn vader, terwijl hij wel weergeeft wat zijn vader hem heeft verteld.
Ten aanzien van zijn ontsnapping is met name ongeloofwaardig dat verzoeker in staat was uit de auto te komen, ondanks handboeien een voorsprong kon krijgen en dat hij zich kon verschuilen tussen een groep jongeren die voor
de bioscoop stond te wachten. Evenmin is aannemelijk dat verzoeker nog geld had, terwijl al zijn andere persoonlijke zaken hem waren afgenomen. Tenslotte is niet aannemelijk dat zijn handboeien konden worden geopend met een speld.
Een belangrijke contra-indicatie acht verweerder dat verzoeker met een op eigen naam gesteld, authentiek paspoort Iran per vliegtuig is uitgereisd, terwijl uit het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 30
augustus 2000 volgt dat het voor personen die door de Iraanse autoriteiten worden gezocht, vrijwel onmogelijk is om het land via de luchthaven te verlaten.
Doch ook als verzoekers relaas geloofwaardig zou zijn, dan is er nog geen sprake van vervolging omdat verzoeker volgens voormeld ambtsbericht in geval van overspel geen steniging riskeert. Een straf voor overspel kan ook
slechts worden opgelegd indien vier mannen, of drie mannen en twee vrouwen een voor hem belastende getuigenis afleggen.
2.7 Verzoeker heeft in beroep verwezen naar een bijgevoegd gedeelte uit een verslag van nader gehoor van een andere uit Iran afkomstige asielzoeker, waarin melding gemaakt wordt van de slechte kwaliteit handboeien die in Iran
worden gebruikt. Voorts heeft verzoeker, onder verwijzing naar een schrijven met bijlagen van Vluchtelingenwerk Rijnmond, gesteld dat er mogelijkheden zijn om Iran middels omkoping te verlaten, ook voor iemand die wordt gezocht.
Voorts wordt een ongehuwd persoon in geval van overspel gestraft met 100 zweepslagen. De eis dat er vier getuigen moeten zijn, geldt niet als er een bekentenis is. Verder had verzoeker moeten worden onderzocht in verband met een
mogelijk trauma. Verzoeker heeft voorts een niet vertaald stuk uit Iran overgelegd, welk een oproep zou betreffen om te verschijnen voor een Islamitische rechtbank. Ter zitting is door de gemachtigde van verzoeker verwezen heeft
verzoeker verklaard van zijn vader te hebben vernomen dat de Ordedienst diverse malen aan de deur is geweest.
2.8 De president overweegt als volgt.
Hoewel er bij onderdelen van het relaas vragen te stellen zijn, komt daaraan onvoldoende betekenis toe om het relaas van verzoeker op voorhand ongeloofwaardig te achten. Verzoeker heeft uitvoerig, opmerkelijk gedetailleerd
en, in essentie, consistent verklaard over hetgeen hem in zijn land van herkomst is overkomen. Van tegenstrijdigheden, zoals verweerder in de beschikking suggereert, acht de president geen sprake. Verzoekers verklaring dat hij geen
tijdsbesef had, kan niet los gezien worden van de daaraan voorafgaande vraag naar de (exacte) duur van zijn detentie. Daarmee is niet tevens gezegd dat hij alle besef van tijd was verloren. Dat hij zich schuil kon houden in een dorp
waar 'geen politie bestaat', is voorts niet zonder meer in tegenspraak met zijn verklaring dat hij niet in Iran kan blijven omdat de autoriteiten overal zijn. Ook zijn verklaring dat hij via zijn oma kontakt had met zijn vader,
behoeft niet uit te sluiten dat hij kan aangeven wat zijn vader hem - al dan niet door tussenkomst van zijn oma - heeft medegdeeld.
Hoewel de ontsnapping van verzoeker uit de auto betrekkelijk eenvoudig verlopen lijkt, is dat onvoldoende om die ontsnapping als niet aannemelijk van de hand te wijzen. Dergelijke ontsnappingen komen immers voor. Ook acht de
president niet onvoorstelbaar dat in Iran handboeien gebruikt worden van een zodanige - inferieure - kwaliteit dat die met een speld te openen zijn. Ofschoon het voor de hand zou liggen dat verzoeker bij aanvang van zijn detentie al
zijn persoonlijke zaken, dus ook geld, zou hebben moeten afgeven, wordt niet onmogelijk geacht dat hij het geld bij zich heeft mogen houden. Naar ter zitting door de gemachtigde van verzoeker gesteld, betrof het een klein bedrag, de
tegenwaarde van US$ 10,--, hetgeen ook aansluit bij verzoekers verklaring dat het onvoldoende was om de taxirit na zijn ontsnapping te betalen en hij geld moest lenen van vrienden. Weliswaar is, tenslotte, uit het ambtsbericht van
de Minister van Buitenlandse Zaken van 30 augustus 2000 op te maken dat uitreis op eigen naam via de luchthaven van Teheran vrijwel onmogelijk is voor iemand die wordt gezocht, doch niet uitgesloten kan worden dat dit door omkoping
toch kan worden geregeld. Bovendien is het zeer de vraag of de Ordedienst zodanig (goed) georganiseerd is dat de luchthavenautoriteiten er reeds van op de hoogte waren dat verzoeker werd gezocht.
2.9 Uitgaande van de geloofwaardigheid van het relaas van verzoeker moet het er voor gehouden worden dat verzoeker in Iran voor het plegen van overspel met een gehuwde vrouw gezocht wordt en hij daarvoor gestraft zal worden.
Hoewel verzoeker, gelet op de door Vluchtelingenwerk verstrekte informatie over de Iraanse strafwet, als niet-gehuwde overspelige niet aan steniging zal worden onderworpen, loopt hij het risico, zo blijkt uit die informatie, met 100
zweepslagen te worden gestraft. Dit is naar het oordeel van de president, en ook de gemachtigde van verweerder heeft zulks ter zitting erkend, aan te merken als een onevenredige bestraffing. Het betoog van verweerders gemachtigde
ter zitting dat voor een veroordeling vereist is dat het feit bewezen wordt door vier getuigen danwel een viervoudige bekentenis, gaat eraan voorbij dat blijkens genoemd ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken ook het
eigen inzicht van de rechter tot een veroordeling kan leiden. De door Vluchtelingenwerk verschafte informatie van 'The Documentation, Information and Reseach Branch' van de 'Immigration and Refugee Board' te Ottawa, inhoudende dat
soms een enkele getuigenis of een enkele bekentenis voldoende kan zijn, duidt er bovendien op dat aan de in het ambtsbericht vermelde bewijsregels niet strikt de hand wordt gehouden.
2.10 Het vorenstaande leidt de president tot het oordeel dat niet in redelijkheid buiten twijfel is dat bij terugzending van verzoeker naar Iran geen gevaar voor vervolging c.q. schending van artikel 3 EVRM bestaat.
Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook gegrond worden verklaard.
Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.11 Met betrekking tot de aan verzoeker opgelegde maatregel overweegt de rechtbank allereerst dat gesteld noch gebleken is dat de oplegging van de maatregel onrechtmatig is geweest.
Gelet op voormelde gegrondverklaring van het beroep is echter de grond voor de voortgezette toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel komen te ontbreken. Het beroep tegen de voortduring van de maatregel na de
beslissing op de aanvraag is derhalve gegrond.
2.12 Omtrent het verzoek om schadevergoeding zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.
2.13 In dit geval ziet de president aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten
bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 1.420,--. Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het
tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.14 De president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het zowel voor de hoofdzaak als voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde
griffierecht ad telkens ƒ 50,-- zal vergoeden.
3. BESLISSING
De fungerend president:
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikking van 15 november 2000;
3.2 draagt verweerder op een nieuwe beschikking te nemen op de aanvraag van 14 november 2000;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad tweemaal ƒ 50,--.
De rechtbank:
3.6 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel met ingang van 30 november 2000;
3.7 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 710,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon, die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, fungerend president, tevens lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2000, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Meesters als
griffier.
afschrift verzonden op: 4 december 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.