
Jurisprudentie
AB0676
Datum uitspraak2000-11-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/69853 OVERIO H, 00/69855 , 00/69856
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/69853 OVERIO H, 00/69855 , 00/69856
Statusgepubliceerd
Indicatie
AC-procedure / 48-uurstermijn. Vovo-uur. Ook in verweerders zienswijze is de 48-uurstermijn alleen gehaald ten koste van het ter beschikking van de rechtshulp staande laatste uur van die termijn. Overschrijding van de 48-uurstermijn brengt volgens het bepaalde in onderdeel B7/3 van de Vc-1994 en in overeenstemming met de constante jurisprudentie van deze rechtbank mee dat in beginsel doorverwijzing naar het OC dient plaats te vinden. Daarbij is voor een belangenafweging zoals verweerder deze voorstaat geen plaats. Uitgangspunt is immers dat de procedure binnen de gestelde termijn wordt afgerond. Die tijdige afronding bepaalt mede of de zaak zich leende voor AC-afdoening. In hetgeen verweerder heeft aangevoerd ziet de president geen aanleiding hierop een uitzondering te maken. Indien verweerder in zijn algemeenheid van oordeel is dat in
AC-Schipholzaken van de beschikking na aanvang van het achtenveertigste uur, had het veeleer op de weg van verweerder gelegen het beleid in die zin aan te passen. Beroep gegrond, afwijzing verzoek.
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
fungerend president
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a, 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 00/69853 OVERIO H (voorlopige voorziening)
AWB 00/69855 OVERIO H (beroepszaak)
AWB 00/69856 OVERIO J (vrijheidsontneming)
inzake: A, geboren op [...] 1977, van gestelde Burundese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. C.J. van der Waarde, advocaat te Dordrecht,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.L. de Mik, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Aan de orde is het verzoek om voorlopige voorziening hangende het beroep van verzoeker tegen de beschikking van verweerder van 13 november 2000. Deze beschikking is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure en
behelst de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating als vluchteling en strekt tevens tot het niet verlenen van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Verzocht wordt om schorsing van de
beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten totdat op het beroep tegen voormelde beschikking is beslist.
1.2 Voorts is aan de orde het beroep gericht tegen de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 7a Vw die verweerder verzoeker met ingang van 9 november 2000 heeft opgelegd. Dit beroep strekt tevens tot toekenning van
schadevergoeding.
1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 21 november 2000. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting
gehoord.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien
onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de president na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan
bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 De AC-procedure voorziet in een afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur.
Deze procedure leent zich slechts voor die asielverzoeken waaromtrent binnen deze korte termijn procedureel en inhoudelijk naar behoren kan worden beslist.
2.4 De president stelt vast dat er in dit geval geen sprake is van een zodanig asielverzoek.
Daarbij is het volgende van belang.
2.5 Namens verzoeker wordt aangevoerd dat de 48-uurstermijn is overschreden. Verweerder erkent dat de bestreden beschikking, ook wanneer de volgens verweerder aan verzoeker toerekenbare oprekking van de beschikbare proceduretijd
in aanmerking wordt genomen, gedurende het laatste uur van de 48-uursprocedure is uitgereikt. Dat uur dient volgens verweerder echter om na een negatieve beslissing gelegenheid te geven aan de asielzoeker om met diens
rechtshulpverlener te overleggen over de eventuele aanwending van rechtsmiddelen. Volgens verweerder wordt er in de praktijk met de overbrenging van afgewezen asielzoekers uit het AC naar het Grenshospitium gewacht totdat dergelijk
overleg in het AC heeft kunnen plaatsvinden. Ook in verzoekers geval is dat gebeurd. Door de omstandigheid dat de desbetreffende beschikking te laat aan verzoeker is uitgereikt is deze volgens verweerder niet in een aanwijsbaar
belang geschaad. Verweerder ziet daardoor geen aanleiding om verzoeker wegens termijnoverschrijding naar een OC door te plaatsen.
2.6 Ook in verweerders zienswijze is de 48-uurstermijn alleen gehaald ten koste van het ter beschikking van de rechtshulp staande laatste uur van die termijn. Overschrijding van de 48-uurstermijn brengt volgens het bepaalde in
onderdeel B7/3 van de Vreemdelingencirculaire en in overeenstemming met de constante jurisprudentie van deze rechtbank mee dat in beginsel doorverwijzing naar het OC dient plaats te vinden. Daarbij is voor een belangenafweging zoals
verweerder deze voorstaat geen plaats. Uitgangspunt is immers dat de procedure binnen de gestelde termijn wordt afgerond. Die tijdige afronding bepaalt mede of de zaak zich leende voor AC-afdoening. In hetgeen verweerder heeft
aangevoerd ziet de president geen aanleiding hierop een uitzondering te maken. Daartoe wordt overwogen dat er geen grond is de te late uitreiking van de beschikking voor risico van verzoeker te laten komen. De verantwoordelijkheid
voor de bewaking van de procedurevoortgang ligt primair bij verweerder. Verweerder heeft niet aangevoerd noch is gebleken dat zich buiten verweerders risicosfeer omstandigheden hebben voorgedaan die redelijkerwijs in de weg hebben
kunnen staan aan een tijdige uitreiking. Indien verweerder in zijn algemeenheid van oordeel is dat in AC-Schiphol zaken het belang van de vreemdeling zich niet verzet tegen uitreiking van de beschikking na aanvang van het
achtenveertigste uur, had het veeleer op de weg van verweerder gelegen het beleid in die zin aan te passen.
2.7 Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige
voorziening.
2.8 Met betrekking tot de aan verzoeker opgelegde maatregel overweegt de rechtbank allereerst dat gesteld noch gebleken is dat de oplegging van de maatregel onrechtmatig is geweest.
2.9 Gelet op voormelde gegrondverklaring van het beroep is echter de grond voor de voortgezette toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel komen te ontbreken. Het beroep tegen de voortduring van de maatregel na de
beslissing op de aanvraag is derhalve gegrond.
2.10 De toepassing van de maatregel is vanaf 13 november 2000 onrechtmatig geweest. Van 13 november tot 16 november 2000 heeft verzoeker verbleven in de wachtruimte van AC-Schiphol. Gelet op het daar geldende regime wordt hem een
schadevergoeding toegekend van ƒ 150,-- per dag over drie dagen. Van 16 november 2000 af verblijft verzoeker in het Grenshospitium, waarvoor gelet op het daar geldende regime een schadevergoeding wordt toegekend van ƒ 100,-- per dag
over 7 dagen.
2.11 In dit geval ziet de president aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten
bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 1.420,-- (1 punt voor het verzoekschrift/beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten
behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.12 De president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het zowel voor de hoofdzaak als voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde
griffierecht ad telkens ƒ 50,-- zal vergoeden.
3. BESLISSING
De fungerend president:
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikking van 13 november 2000;
3.2 draagt verweerder op een nieuwe beschikking te nemen op de aanvraag van 10 november 2000;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad tweemaal ƒ 50,--.
De rechtbank:
3.6 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van verzoeker met ingang van 23 november 2000;
3.7 wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding toe;
3.8 kent aan de verzoeker ten laste van de Staat (Ministerie van Justitie) een vergoeding toe van ƒ 1.150,-- (zegge: elfhonderdvijftig gulden), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.9 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 710,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon, die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, fungerend president, tevens lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 23 november 2000, in tegenwoordigheid van A.H. de
Vries, als griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van ƒ 1.150,-- (zegge: elfhonderdvijftig gulden).
Aldus gedaan op 23 november 2000, door mr. W.J. van Brussel, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
afschrift verzonden op: 23 november 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling
binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem.
Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.