Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0666

Datum uitspraak2001-01-30
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/251 VRONTO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / onttrekkingsgevaar Bij de vraag of een vreemdeling zich aan uitzetting zal onttrekken kan het er onder omstandigheden mede om gaan of de vreemdeling zich aan een bij de wet voorziene wijze van uitzetting onttrekt. Nu eiser is aangehouden omdat hij bij zijn poging op onregelmatige wijze uit te reizen een vals paspoort heeft gebruikt, is er sprake van een onregelmatige en zelfs strafbare uitreis. In dat geval is de aanname van verweerder dat eiser zich aan uitzetting zal onttrekken niet ongegrond. Het belang van de openbare orde rechtvaardigt dan ook de bewaring.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw) reg. nr.: AWB 01/251 VRONTO inzake : A, van (gestelde) Srilankaanse nationaliteit, verblijvende in het Huis van Bewaring "Koning Willem II" te Tilburg, eiser, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij bevel tot bewaring van 3 januari 2001 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring gesteld. Verweerder heeft op dezelfde datum schriftelijk een last tot uitzetting van eiser gegeven. Bij beroepschrift van 5 januari 2001 heeft mr. J. Hemelaar, advocaat te Hoofddorp, namens eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 16 januari 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Hemelaar, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. D. Grip, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie. Tevens was S. Palliser, tolk in de Engelse taal, ter zitting aanwezig. De rechtbank heeft bij beslissing van 16 januari 2001 het onderzoek heropend teneinde verweerder te vragen of en, zo ja, wanneer de melding bij het penitentiair selectiecentrum heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft de gevraagde inlichting verstrekt. Partijen hebben toestemming gegeven zonder nadere zitting uitspraak te doen. II. OVERWEGINGEN Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Eiser is op zijn uitreis uit Nederland aangehouden. In dat geval kan niet worden gezegd dat eiser zich aan het toezicht in Nederland onttrekt. Slechts voor verblijf in Nederland bestaat een wettelijke grondslag voor toezicht. Eiser heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 30 mei 2000 (JV 2000/195). Eiser wil asiel aanvragen in Canada, zodat hij, als hij in Canada aankomt, niet mag worden teruggestuurd, ondanks het feit dat hij geen geldig paspoort heeft. Voorts handelt verweerder onvoldoende voortvarend. Eiser is op 3 januari 2001 in bewaring gesteld en er is nog geen bericht van de Franse autoriteiten. Normaal gesproken kan in een geval als het onderhavige iemand binnen één week terug zijn in Frankrijk. Het is niet duidelijk waarom Frankrijk hem niet accepteert. Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Eiser is aangehouden op Schiphol wegens het vermoeden van schuld aan een misdrijf. Eiser heeft zich wel degelijk onttrokken aan toezicht, want hij heeft hier te lande geen vergunning tot verblijf aangevraagd. Eiser is op 3 januari 2001 in bewaring gesteld, zodat verweerder voortvarend te werk gaat. Reeds op 5 januari 2001 is via het Bureau Dublin bij Frankrijk een claim gelegd. Verweerder heeft een claim bij Frankrijk gelegd, omdat eiser in het bezit was van een instapkaart van Frankrijk naar Montréal. Er kan nog wel degelijk een positief antwoord komen van de Franse autoriteiten. De rechtbank overweegt het volgende. De rechtbank stelt voorop dat het belang van de openbare orde de bewaring kan vorderen indien het gevaar bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Aan de orde is derhalve de vraag of verweerder terecht heeft overwogen dat dat gevaar bestond. De rechtbank stelt in dit kader vast dat eiser niet beschikt over een geldige titel tot verblijf, dat zijn identiteit en nationaliteit niet vaststaan en dat zijn uitzetting is gelast. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat verweerders standpunt dat aannemelijk is dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken, niet ongegrond is. De door eiser in dit kader geponeerde stelling dat hij, toen hij werd aangehouden, bezig was Nederland uit te reizen en zich derhalve niet aan de uitzetting heeft onttrokken, volgt de rechtbank niet. Zij overweegt hiertoe dat het er bij de vraag of een vreemdeling zich aan uitzetting zal onttrekken onder omstandigheden mede om kan gaan of de vreemdeling zich aan een bij de wet voorziene wijze van uitzetting onttrekt. Nu eiser is aangehouden omdat hij bij zijn poging op onregelmatige wijze uit te reizen een vals paspoort heeft gebruikt, is er sprake van een onregelmatige en zelfs strafbare uitreis. In dat geval is de aanname van verweerder dat eiser zich aan uitzetting zal onttrekken niet ongegrond. Gelet op vorenstaande wordt geoordeeld dat het belang van de openbare orde de bewaring rechtvaardigt. Voorts is niet gebleken dat verweerder het onderzoek met onvoldoende voortvarendheid ter hand neemt of dat een reëel perspectief op uitzetting ontbreekt. De rechtbank merkt in dit kader op dat verweerder op 5 januari 2001 via Bureau Dublin een claim heeft gelegd bij de Franse autoriteiten en dat verweerder op 15 januari 2001 bij die autoriteiten heeft gerappelleerd. De rechtbank is van oordeel dat de bewaring op dit moment nog niet bovenmatig lang duurt. Voorts heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld door binnen tien dagen bij de Franse autoriteiten te rappelleren. De rechtbank acht het niet onredelijk dat verweerder de resultaten van het onderzoek bij de Franse autoriteiten afwacht. De rechtbank concludeert dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 34j van de Vw of artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING: De rechtbank - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2001, in tegenwoordigheid van mr. J.Th.H. Zimmerman, griffier. Afschrift verzonden op: 12 februari 2001 Conc.:AZ Coll: Bp:- D:B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.