
Jurisprudentie
AB0651
Datum uitspraak2001-01-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/8372, 99/7560
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/8372, 99/7560
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vtv partner / paspoortvereiste / blanco paspoort.
Kern van het geschil vormt de vraag of verweerder eiseres terecht heeft tegengeworpen dat zij een niet aan haar persoonlijk afgegeven paspoort (hierna aangeduid als: blanco paspoort) heeft overgelegd. De rechtbank gaat er vanuit dat verweerder in beginsel - op aan het algemeen belang ontleende gronden zoals bedoeld in artikel 11, vijfde lid, Vw - bevoegd is vreemdelingen een vtv te weigeren indien zij niet in het bezit zijn van een geldig nationaal paspoort. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat verweerder deze bevoegdheid niet, overeenkomstig zijn daartoe op grond van artikel 4:81 Awb toekomende bevoegdheid, in nadere beleidsregels heeft uitgewerkt. In het bijzonder heeft verweerder niet in beleidsregels neergelegd dat vreemdelingen in het bezit zouden moeten zijn van een paspoort waarvan de desbetreffende autoriteiten fysiek hebben gecontroleerd dat de daarin vermelde personalia en de houder een en dezelfde persoon betreffen.
Hoewel daarmee niet gezegd is dat verweerder het bezit van (niet meer dan) een blanco paspoort in een concreet geval niet aan een vreemdeling zou mogen tegenwerpen, is hier - ook indien moet worden aangenomen dat er sprake is van een door verweerder gehanteerde vaste gedragslijn - geen beleidsregel waarnaar hij ter motivering van zijn besluit kan verwijzen. Mede gelet op het bepaalde in artikel 4:82 Awb impliceert dit dat verweerder in een geval als dat van eiseres concreet dient aan te geven waarom geen genoegen wordt genomen met het door betrokkene overgelegde blanco paspoort. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het bestreden besluit evenwel niet aan die motiveringsplicht voldaan. Beroep gegrond, afwijzing verzoek.
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
fungerend president
U I T S P R A A K
artikel 8:77 en 8:81 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 99/8372 VRWET H (beroepszaak)
AWB 99/7560 VRWET H (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1975, van Oekraïnse nationaliteit,
eiseres/verzoekster, verder te noemen: eiseres,
gemachtigde: mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Schaper, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Aan de orde is het beroep tegen het besluit van verweerder van 3 september 1999, waarbij de niet-inwilliging van de aanvraag om eiseres een vergunning tot verblijf te verlenen met als doel verblijf bij Nederlandse partner B
en het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst, is gehandhaafd.
1.2 Tevens is aan de orde het verzoekschrift van eiseres om bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het beroep is
beslist.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 13 december 2000. Daarbij hebben eiseres en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
2.2 Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen voortvloeiende uit
internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun verblijf hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende
redenen van humanitaire aard. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc).
2.3 In het door verweerder gevoerde partnerbeleid, zoals is neergelegd in paragraaf B1/3 Vc, wordt onder meer de eis gesteld dat beide partners ongehuwd zijn en dat beide partners een officieel en gelegaliseerd document
overleggen waaruit hun ongehuwde burgerlijke staat blijkt.
2.4 Verweerder heeft zich in de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat zich in casu een aan het algemeen belang ontleende weigeringsgrond voordoet, omdat reden bestaat aan de juistheid van de opgegeven identiteit te
twijfelen. Verweerder heeft daartoe overwogen dat het door eiseres overgelegde paspoort weliswaar echt en onvervalst is, maar dat de identiteit van eiseres niet voldoende is komen vast te staan door de wijze waarop het paspoort is
afgegeven. Verweerder heeft in dit verband het volgende aangevoerd. Het gaat hier om een zogenoemd "blanco paspoort". Het paspoort is niet aan eiseres maar aan haar moeder afgegeven, waarna deze het paspoort aan eiseres heeft doen
toekomen. Er is derhalve niet gecontroleerd of de in het paspoort vermelde personalia en de daarin bevestigde foto van de houder één en dezelfde persoon (de rechtbank leest: de persoon van eiseres) betreffen. Bovendien heeft eiseres
geen ander document overgelegd waaruit haar identiteit genoegzaam blijkt.
Voorts heeft verweerder het standpunt ingenomen dat ook de burgerlijke staat van eiseres niet kan worden vastgesteld, zolang haar identiteit niet is vastgesteld.
2.5 Kern van het geschil vormt de vraag of verweerder eiseres terecht heeft tegengeworpen dat zij een niet aan haar persoonlijk afgegeven paspoort (hierna ook wel aan te duiden als: "blanco paspoort") heeft overgelegd. De
rechtbank gaat er bij de beantwoording van die vraag veronderstellenderwijs vanuit dat verweerder in beginsel (op aan het algemeen belang ontleende gronden zoals bedoeld in art 11, vijfde lid, Vw) bevoegd is vreemdelingen vergunning
tot verblijf te weigeren indien zij niet in het bezit zijn van een geldig nationaal paspoort. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat verweerder deze bevoegdheid niet, overeenkomstig zijn daartoe op grond van art 4:81 Awb
toekomende bevoegdheid, in nadere beleidsregels heeft uitgewerkt. In het bijzonder heeft verweerder niet in beleidsregels neergelegd dat vreemdelingen in het bezit zouden moeten zijn van een paspoort waarvan de desbetreffende
autoriteiten "fysiek" hebben gecontroleerd dat de daarin vermelde personalia en de houder een en dezelfde persoon betreffen.
Hoewel daarmee niet gezegd is dat verweerder het bezit van (niet meer dan) een "blanco paspoort" in een concreet geval niet aan een vreemdeling zou mogen tegenwerpen, is hier - ook indien moet worden aangenomen dat er sprake is van
een door verweerder gehanteerde vaste gedragslijn - geen beleidsregel waarnaar hij ter motivering van zijn besluit kan verwijzen. Mede gelet op het bepaalde in art 4:82 Awb impliceert dit dat verweerder in een geval als dat van
eiseres concreet dient aan te geven waarom geen genoegen wordt genomen met het door betrokkene overgelegde "blanco paspoort". Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het bestreden besluit evenwel niet aan die
motiveringsplicht voldaan.
2.6 De rechtbank merkt allereerst op dat verweerder in de beslissing in primo, de bestreden beschikking en ter zitting verschillende motiveringen heeft aangedragen voor zijn standpunt dat eiseres hier te lande geen verblijf
toekomt. In de beslissing in primo heeft verweerder overwogen dat het paspoort van eiseres niet op rechtmatige wijze is verkregen en derhalve niet geldig is. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld
dat de identiteit van eiseres niet voldoende is komen vast te staan door de wijze waarop het paspoort is afgegeven. Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het paspoort moet kunnen worden gebruikt voor verwijdering
naar Oekraïne en dat onzeker is of de Oekraïnse autoriteiten eiseres op basis van dit paspoort zullen toelaten.
Afgezien daarvan is de motivering die verweerder aan het thans bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd onvoldoende draagkrachtig. Los van het feit dat eiseres een "blanco paspoort" heeft overgelegd, zijn er blijkbaar
ook volgens verweerder geen aanknopingspunten om aan de identiteit van eiseres te twijfelen. Daarentegen heeft eiseres ten behoeve van een eerdere aanvraag een geldig en authentiek Sovjet paspoort overgelegd, welk paspoort door de
Vreemdelingendienst te Rotterdam is ingenomen. Een kopie van dit paspoort bevindt zich als dossierstuk 2Q in het dossier. Verweerder had bij twijfel over de identiteit van eiseres dit paspoort met het in de onderhavige procedure
overgelegde paspoort kunnen vergelijken. Onder die omstandigheden vormt, althans in dit geval, het enkele feit dat een "blanco paspoort" is overgelegd onvoldoende grond om aan de gestelde identiteit van eiseres te twijfelen en dus
ook onvoldoende reden om haar reeds op die grond verblijf alhier te ontzeggen.
2.7 Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zelf al aangegeven dat het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit heeft ingenomen over de burgerlijke staat van eiseres (zie het slot van 2.4) niet houdbaar is
indien de rechtbank zou oordelen dat verweerder de gestelde identiteit van eiseres ten onrechte heeft betwijfeld. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit ook op dit punt een draagkrachtige
motivering ontbeert.
2.8 Het beroep is reeds om voorgaande redenen gegrond, zodat hetgeen overigens is aangevoerd geen bespreking meer behoeft. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er voorts geen grond meer voor het treffen van de verzochte
voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
2.9 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten
bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 2.130,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting,
wegingsfactor 1).
2.10 De rechtbank zal tevens met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb, bepalen dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad twee maal ƒ 225,-- zal vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden beschikking van 3 september 1999 en draagt verweerder op binnen tien weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van 9 juli 1999 met inachtneming van deze
uitspraak;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
3.4 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad ƒ 225,--.
De president:
3.5 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.6 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
3.7 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad ƒ 225,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.L. Grosheide, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens fungerend president, en uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2001, in tegenwoordigheid van drs. M.C.H.
Dijkstra als griffier.
afschrift verzonden op: 22 januari 2001
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.