
Jurisprudentie
AB0646
Datum uitspraak2001-03-21
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers42031
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers42031
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Uitspraak 21 maart 2001
Rekestnummer 1462/00
Zaaknummer 42031
OMGANG (artikel 1:377f BW)
BESCHIKKING
van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, enkelvoudige familiekamer, in de zaak van:
[naam man],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de man,
procureur mr J.F. Rouwé-Danes,
advocaat mr A.J. Vondeling-van der Veen te Alkmaar,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de vrouw,
procureur mr P. Stehouwer,
advocaat mr L.C. Bruggink-de Bruyn Kops te Wageningen.
PROCESGANG
De man heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoekschrift ertoe strekkende dat een omgangsregeling zal worden vastgesteld tussen hem en de minderjarige
[personalia minderjarige].
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
Behandeling vond plaats ter terechtzitting met gesloten deuren van deze enkelvoudige kamer op 11 januari 2001 en 8 februari 2001.
Bij de stukken bevinden zich brieven d.d. 15 november 2000, 4 december 2000 en 11 december 2000, van mr. J.F. Rouwé-Danes, brieven d.d. 20 november 2000, 8 januari 2001 en 9 januari 2001, van mr. L.C. Bruggink-de Bruyn Kops, en een brief d.d. 21 december 2000, van mr. P. Stehouwer.
RECHTSOVERWEGINGEN
Naar aanleiding van het ter terechtzitting verhandelde en gelet op de aanwezige bescheiden overweegt de rechtbank het volgende.
1. In geschil is onder meer de vraag of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige in de zin van artikel 1:377f BW.
2. Gebleken is dat de man de minderjarige maar één keer kort op een politiebureau heeft gezien, toen deze twee weken oud was, bij welk contact hij de minderjarige zelfs niet heeft aangeraakt. Ook is de man niet betrokken geweest bij de geboorte.
Gezien het voorgaande heeft de man naar het oordeel van de rechtbank geen band met de minderjarige zelf opgebouwd die kan worden aangemerkt als een nauwe persoonlijke betrekking.
Ook de enkele omstandigheid dat de man de verwekker is van de minderjarige levert niet een dergelijke betrekking op.
3. Ten aanzien van de vraag of de relatie die de man en de vrouw voor de geboorte van de minderjarige hadden met zich meebrengt dat er een nauwe persoonlijke betrekking als bovenbedoeld moet worden aangenomen overweegt de rechtbank als volgt.
Partijen verschillen van mening over de aard en de intensiteit van de relatie die zij hebben gehad. De man stelt dat partijen anderhalf jaar feitelijk hebben samengewoond in die zin dat hij meerdere dagen per week bij de vrouw verbleef. Niet geheel duidelijk is op welke periode hij precies doelt. Ook stelt hij dat partijen in oktober 1998 een Islamitisch huwelijk hebben gesloten.
De vrouw ontkent dat er sprake is van een dergelijk huwelijk. Zij heeft gesteld dat partijen een min of meer hechte relatie hebben gehad van 27 juli 1998 tot 24 december 1998 en vervolgens tot 26 februari 1999 een "knipperlichtrelatie" waarbij het ongeveer de helft van de tijd "aan" was tussen hen. Na 26 februari 1999 zagen partijen elkaar niet meer. Op 21 mei 1999 hadden zij evenwel, na een toevallige ontmoeting, geslachtsgemeenschap, waardoor de vrouw zwanger raakte.
Volgens de vrouw is zij op 7 juli 1999 door de man bedreigd met een mes en mishandeld. Hierna is de vrouw uit angst voor de man bij haar ouders gaan wonen en heeft zij contact met hem vermeden. De man ontkent de gestelde bedreiging en mishandeling en beweert gedurende de zwangerschap buiten medeweten van de ouders van de vrouw nog intiem contact met haar te hebben gehad.
4. Dat partijen elkaar in de periode voor 21 mei 1999 gedurende bijna drie maanden niet hebben gezien is door de man niet weersproken. Ook heeft hij geen feiten aangevoerd die impliceren dat partijen in die maanden wel contact hebben gehad.
Gelet hierop concludeert de rechtbank dat ten tijde van de verwekking geen sprake was van een zodanige relatie tussen partijen dat deze in voldoende mate op één lijn kan worden gesteld met een huwelijk.
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, voor zover er sprake is geweest van contacten tussen partijen tijdens de zwangerschap, zoals de man beweert, dit niet kan leiden tot de gevolgtrekking dat partijen toen een in voldoende mate met een huwelijk gelijk te stellen relatie onderhielden, althans een relatie waaruit een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige zou kunnen ontstaan.
6. Voor zover moet worden aangenomen dat er sprake is van een Islamitisch huwelijk tussen partijen -de man heeft geen enkel zinnig bewijsstuk terzake overgelegd- heeft dit geen rechtskracht hier te lande. Weliswaar zegt het iets over de intenties die partijen in oktober 1998 hadden, maar het doet niets af aan de omstandigheid dat de aard van hun verhouding zich nadien ingrijpend heeft gewijzigd.
7. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden voor en na de geboorte van de minderjarige, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, niet de conclusie kunnen dragen dat er een nauwe persoonlijke betrekking is ontstaan tussen de man en de minderjarige in de zin van artikel 1:377f BW.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding in te gaan op het door de man gedane bewijsaanbod, nu bewijs van zijn stellingen niet zal kunnen leiden tot een ander oordeel.
9. Op grond van het bovenstaande zal de man niet-ontvankelijk worden verklaard.
10. De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden, nu het een familierechtelijke kwestie betreft.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr E.N. Brons, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
(cc: 18)
Bij ontstentenis van mr. E.N. Brons is deze beschikking getekend door mr. J.D.S.L. Bosch.
Van deze beschikking kan binnen 2 maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier.