
Jurisprudentie
AB0625
Datum uitspraak2001-03-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers1429/98
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers1429/98
Statusgepubliceerd
Uitspraak
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 1429/98 16 maart 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Heerenveen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1995.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende werd voor het jaar 1995 in de inkomstenbelasting aangeslagen naar een belastbaar inkomen, als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold (hierna te noemen: de Wet) van ƒ 2.829.893,--.
Op het bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 9 november 1998 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro forma beroep-schrift (met bijlagen), ingekomen op 18 december 1998, dat is aangevuld bij brief (met bijlagen) van 3 februari 1999. De inspecteur heeft een vertoogschrift met bijlagen ingezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 oktober 2000, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende en zijn gemachtigde alsmede de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Het Hof heeft in deze zaak op 2 november 2000 mondeling uitspraak gedaan; afschriften van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn aangetekend aan partijen verzonden op 16 november 2000.
Bij een op 8 december 2000 ter griffie ingekomen brief heeft de gemachtigde van belanghebbende het gerechtshof verzocht vorenbedoelde mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
Het daarvoor verschuldigde griffierecht van ƒ 150,- is op 3 januari 2001 voldaan.
2. De feiten.
2.1 Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.2 De belanghebbende, geboren in 1943, exploiteerde tot en met het kalenderjaar 1995 een veehouderij op 7.70.64 ha eigen en op 29.62.90 ha van zijn moeder gepacht land.
2.3 Van zijn land verkocht hij in 1995 6.64.64 ha voor f 16,- per m2 aan de gemeente Heerenveen, die het nodig had voor woningbouw, terwijl hij de overige 1.06 ha met de opstallen van zijn ondernemingsvermogen overbracht naar het privé-vermogen.
Belanghebbendes moeder verkocht haar 29.62.90 ha verpacht land eveneens voor f 16,- per m2 aan de gemeente Heerenveen.
2.4 Belanghebbendes verlies- en winstrekening vermeldt een als volgt berekende stakingswinst:
- bestemmingswijzigingswinst
7.70.64 ha land f 899.500,-
- bestemmingswijzigingswinst
opstallen f 93.930,-
- opbrengst van belanghebbendes
aandeel in het melkquotum f 700.000,-
- aandeel pachtafstandsvergoeding p.m.
f 1.693.430,-
- diverse kosten f 157.647,-
f 1.535.783,-
2.5 Hoewel de belanghebbende van zijn moeder geen pachtafstandsvergoeding heeft ontvangen verhoogde de inspecteur de stakingswinst met f 1.777.740,- voor zo'n vergoeding omdat die naar zijn mening bij een zakelijke verhouding tussen verpachtster en pachter niet zou hebben ontbroken.
2.6 De belanghebbende heeft de koopakte van 7 april 1995, waarbij zijn moeder de voormelde 29.62.90 ha weiland aan de gemeente Heerenveen verkocht, medeondertekend met als redengeving:
Door mede ondertekening van deze koopovereenkomst [.....] doet hij als pachter van de onderhavige percelen afstand van zijn pachtrechten per 1 oktober 1996 tevens doet hij als pachter afstand van zijn voorkeursrecht van koop als bedoeld in de Pachtwet en gaat met de onderhavige verkoop accoord.
2.7 Het bedrag van f 1.777.740,- heeft de inspecteur ontleend aan een in kopie bij het vertoogschrift gevoegd taxatierapport van 22 januari 1996, opgesteld door A (optredend namens de inspecteur; werkzaam bij de Belastingdienst/Registratie en Successie te Leeuwarden) en B (optredend namens de belanghebbende; makelaar in onroerende zaken te Heerenveen) waarin over de 29.62.90 ha land wordt opgemerkt:
verkoop van deze percelen heeft plaatsgevonden aan de gemeente Heerenveen voor f 16,- per m2. Gezien deze prijs kan naar de stellige overtuiging van ondergetekenden niet anders worden geconcludeerd dan dat afrekening van de waarde welke aan het pachtrecht kan worden toegekend intern zal plaatsvinden tussen verpachter (de moeder van de heer X) en pachter (de heer X). Deze zienswijze wordt bevestigd door de heer C, die ten behoeve van de verkoop namens verpachter en pachter is opgetreden.
Voorzover noodzakelijk is de waarde van het pachtrecht te stellen op f 6,- per m2 derhalve totaal een bedrag groot f1.777.740,- zegge:EENMILJOENZEVENHONDERDZEVENENZEVENTIGDUIZENDZEVENHONDERDVEERTIG GULDEN
2.8 Een andere pachter in hetzelfde plan kreeg - in een zakelijke verhouding tot de verpachter - een pachtafstandsvergoeding f 5,- per m2 terwijl aan de verpachter f 10,- per m2 bleef.
3. Het geschil.
Het geschil betreft de vraag of de belanghebbende recht heeft op de gecalculeerde pachtafstandsvergoeding.
4. De standpunten van partijen.
4.1 De belanghebbende bestrijdt de juistheid van de onder 2.5 genoemde bijtelling met het argument dat aldus bij hem een meerwaarde van de door zijn moeder verkochte weilanden boven hun agrarische waarde wordt belast die (als vergoeding voor vermogensschade) slechts de verpachtster, niet de pachter toekomt en die hem dan ook niet is uitbetaald.
Uit het onder 2.7 vermelde citaat kan zijns inziens slechts de conclusie worden getrokken dat de heren A en B ten onrechte als deskundigen worden aangemerkt.
4.2 Voorts is ter zitting namens de belanghebbende (onder het tonen van een ongedateerde onderhandse akte) naar voren gebracht dat zijn moeder te zijnen gunste om niet afstand heeft gedaan van haar verpachtersaandeel ter waarde van ongeveer f 600.000,- in het melkquotum, zodat hij voor zijn instemming met de beëindiging van de pachtovereenkomst een alleszins billijke tegenprestatie heeft ontvangen (zij het dat de gemeente Heerenveen als opvolgende verpachtster het recht van de pachter op het verpachtersaandeel vooralsnog niet heeft willen erkennen).
4.3 De inspecteur handhaaft zijn standpunt dat de belanghebbende welbewust, op onzakelijke - want slechts in de familieverhoudingen gelegen - gronden zijn moeder de betaling van een hem als landbouwondernemer toekomende pachtafstandsvergoeding ter waarde van f 1.777.740,- heeft bespaard.
De onder (4.2) genoemde akte, die hem tot de zitting onbekend was, sterkt hem in deze opvatting.
4.4 Voor de verdere motivering van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken. Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd. Door partijen werden ter voormelde zitting ter zake van hun standpunten geen nadere gronden aangevoerd, anders dan hiervoor weergegeven.
5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1 Belanghebbendes moeder heeft haar 29.62.90 ha weiland geheel vrij van pacht aan de gemeente Heerenveen geleverd (artikel 6, eerste lid, van de onder (2.6) genoemde koopakte).
Het is de verpachtster, niet een onteigenaar die de pacht tussentijds heeft doen eindigen.
5.2 Bij deze tussentijdse ontbinding heeft de pachter - wegens verlies van het genot van de gepachte grond - recht op schadevergoeding door de verpachtster.
Belanghebbendes beroep op artikelen in de Onteigeningswet en de daarop gebaseerde jurisprudentie faalt dan ook reeds omdat in dit geval te rade moet worden gegaan bij de Pachtwet.
5.3 Het hof is van oordeel dat de belanghebbende bij de tussentijdse ontbinding van de pachtovereenkomst op grond van de Pachtwet - ook zonder tussenkomst van de pachtkamer - een schadeloosstelling toekwam.
Dat ook hij en zijn moeder zich daarvan bewust waren blijkt uit hetgeen onder (4.2) is vermeld.
5.4 De belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij om zakelijke redenen - zoals het zeker stellen van het doorgaan van de transacties met de gemeente Heerenveen - van volledige vergoeding heeft afgezien, zodat het bedrag dat hij zou hebben kunnen ontvangen doch aan zijn moeder heeft gelaten tot zijn ondernemingswinst moet worden gerekend.
Te beantwoorden blijft dan slechts de vraag of dit f 1.777.740,- zou zijn geweest, zoals de inspecteur in aanmerking heeft genomen, dan wel minder dan dit, zoals het bedrag van de door de verpachtster aan de pachter afgestane waarde van het melkquotum van f 600.000,-.
5.5 Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde het laatstgenoemde bedrag getoetst aan de berekening van een inkomensschadevergoeding van f 557.600,- voor de belanghebbende als pachter (factor acht x de gemiddelde winst van de laatste drie boekjaren), en dit daarmee in overeenstemming bevonden.
De inspecteur stelt daar de zienswijze van de onder (2.7) genoemde drie onroerendezaakdeskundigen tegenover (f 6,- per m2).
5.6 In aanmerking nemend dat het bedrag van
ƒ 6,- per m2 voor de belanghebbende als pachter naast f 10,- per m2 voor zijn moeder als verpachtster goed valt te rijmen met een vergelijkbare transactie waarbij de pachter f 5,- per m2 en de verpachter eveneens f 10,- per m2 ontving, geeft het hof de voorkeur aan de laatstgenoemde, uit de praktijk van de gemeente Heerenveen afkomstige benadering.
Dat het de drie - onder (2.7) genoemde - bij de vaststelling van deze cijfers betrokkenen aan deskundigheid op dit punt zou ontbreken heeft de belanghebbende niet aannemelijk gemaakt zodat het hof het op deze stelling gebaseerde bezwaar verwerpt.
De berekening van belanghebbendes gemachtigde is naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende afgestemd op de onderhandelingen en transacties die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en daarmee te algemeen van aard om bruikbaar te kunnen zijn voor de vaststelling van de pachtontbindings-vergoeding waarop de belanghebbende aanspraak kon maken.
6. De conclusie.
6.1 De gemeente Heerenveen heeft aan de verpachtster geen onteigeningsvergoeding betaald maar een koopsom van f 16,- per m2.
De pachter kon geen aanspraak maken op een aandeel in deze koopsom maar wel op een door de verpachtster te betalen schadeloosstelling van f 6,- per m2 wegens tussentijdse ontbinding van de pachtovereenkomst.
6.2 De schadeloosstelling van f 1.777.740,- die de belanghebbende zich in een zakelijke verhouding tot de verpachtster niet zou hebben laten ontgaan behoort tot zijn ondernemingswinst zodat de inspecteur het aangegeven inkomen terecht daarmee heeft vermeerderd.
6.3 Het beroep is ongegrond.
7. De proceskosten.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken acht het hof geen termen aanwezig.
8. De beslissing.
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Gedaan op 16 maart 2001 door mr Pruiksma, vice-president, mr Drion en mr Wolt, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier mr De Jong en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 21 maart 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.