Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0620

Datum uitspraak2001-03-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/03960
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem achtste enkelvoudige belastingkamer nummer 98/03960 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : v.o.f. X te : Z inspecteur : het Hoofd van de Belastingdienst/Ondernemingen P (hierna: de Inspecteur) beslissing : uitspraak op een bezwaarschrift beschikking : verzuimboete artikel 40 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), beschikkingnummer F.01 tijdvak : 1e kwartaal 1998 mondelinge behandeling : gehouden te Arnhem op 20 februari 2001 waarbij verschenen : de Inspecteur niet verschenen : belanghebbende of haar gemachtigde, hoewel blijkens de van de PTT ontvangen retourkaart de uitnodiging op 5 februari 2001 aan de gemachtigde is uitgereikt gronden: 1. Belanghebbende heeft over het eerste kwartaal van 1998 een lijst ingediend zoals bedoeld in artikel 37a van de Wet. Op deze lijst heeft zij een onjuist nummer vermeld van een in Q, Spanje, gevestigde afnemer. De Inspecteur heeft belanghebbende schriftelijk verzocht de onjuistheid te herstellen. Belanghebbende heeft tijdig op dit verzoek gereageerd, maar zij heeft in haar reactie wederom een onjuist nummer vermeld. 2. Hoewel belanghebbende met betrekking tot dezelfde afnemer ook over het tweede en het vierde kwartaal van 1997 een onjuiste opgave heeft gedaan (welke onjuiste opgaven door de Inspecteur niet zijn beboet) heeft de Inspecteur, in verband met het in 1. gestelde, aan belanghebbende op grond van artikel 40 van de Wet juncto Hoofdstuk V, Afdeling C, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, aan belanghebbende bij beschikking een boete opgelegd van ƒ 250. 3. De bepaling van artikel 40 dient tot inscherping van de verplichtingen die de Wet aan ondernemers oplegt in het geval zij goederen leveren aan ondernemers die in andere lidstaten van de EU zijn gevestigd. De Inspecteur heeft in de van hem afkomstige stukken van dit geding voldoende aangegeven welk belang is gediend met de juiste naleving van die verplichtingen. 4. Het Hof is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de Inspecteur de boetebeschikking terecht heeft opgelegd. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat haar op geen enkele wijze kan worden verweten de onjuiste opgave te hebben gedaan. Van haar kon en mocht worden verwacht dat zij, nadat over het tweede en het vierde kwartaal was gebleken dat de opgaaf met betrekking tot de onderhavige afnemer onjuist was, het juiste nummer van deze afnemer zou achterhalen. Reeds het kennisnemen van de toelichting die de Inspecteur belanghebbende verstrekte ten behoeve van het indienen van de lijst was daartoe voldoende. 5. Aan het vorenstaande doet niet af dat de onjuistheid slechts daarin bestond dat de landencode niet bij het nummer werd vermeld, en dat de Inspecteur die fout, in elk geval met betrekking tot het tweede kwartaal van 1997, ambtshalve heeft hersteld. Belanghebbende kan daaraan niet het vertrouwen ontlenen dat ook bij een onjuiste opgaaf over een toekomstig kwartaal de Inspecteur de fout zal herstellen en het opleggen van een boete achterwege zal laten. In een omvangrijk en geautomatiseerd proces als het onderhavige waarin in elk kwartaal honderdduizenden lijsten moeten worden verwerkt kan zulks niet van de Inspecteur worden verwacht. In het onderhavige geval geldt dit temeer nu op de lijst over het eerste kwartaal slechts de naam van de afnemer is vermeld, doch niet de woonplaats of het land waarin die afnemer is gevestigd. proceskosten: Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. beslissing: Het Gerechtshof: verklaart het beroep ongegrond; bevestigt de uitspraak van de Inspecteur. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 6 maart 2001 door mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheer, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (N.Th. Wagener) (J.P.M. Kooijmans) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 maart 2001 U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht ¦ 150. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.