Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0618

Datum uitspraak2001-02-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers99/01138
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Tdk Gerechtshof Arnhem eerste enkelvoudige belastingkamer nummer 99/01138 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : X te : Z verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Onder-nemingen P aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar betreft : inkomstenbelasting 1997 nummer : H.76 mondelinge behandeling : op13 februari te Arnhem door mw. mr De Kroon, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier waarbij verschenen : belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur. gronden: 1. Belanghebbende heeft in 1968 het bedrijf van zijn vader overgenomen. Het onroerend goed van dat bedrijf bestond toen uit een varkensschuur, twee kippenhokken en een kalverenschuur. In de loop der tijd is bijgebouwd en verbouwd. Tevens hebben zich wijzigingen in de bedrijfsvoering voorgedaan. 2. Door de Inspectie der directe belastingen te P is in 1987 een boeken-onderzoek ingesteld naar het bedrijfsgebeuren van belanghebbende. Voorts heeft de Belastingdienst in 1995 een boekenonderzoek verricht naar de ondernemingsactiviteiten van belanghebbende, met name met betrekking tot de jaren 1968 tot en met 1978, in verband met door belanghebbende geclaimde verrekenbare verliezen. 3. Uit de opgemaakte verslagen van voornoemde bedrijfsonderzoeken komt naar voren dat belanghebbende tussen 1968 en 1995 wisselend - al dan niet gelijktijdig - pluimvee heeft geteeld, kalveren heeft gemest en varkens en biggen heeft gefokt. Belanghebbende heeft alleen de pluimveeteelt in zijn geheel (reeds in 1971/1972) beëindigd en sindsdien niet meer hervat. Blijkens deze controlerapporten bestonden de activiteiten van belanghebbende tussen 1982 en 1986 uit het mesten van kalveren op contractbasis en het fokken van biggen voor eigen rekening. Met betrekking tot het jaar 1987 wordt vermeld: kalverenmesterij en biggenfokkerij. 4. Belanghebbende verzoekt in zijn aangifte inkomstenbelasting 1997 om verrekening van in 1987 en 1988 ontstane aanloopverliezen en in 1992 en 1996 opgelopen gewone verliezen. Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde verklaard dat de gewone verliezen reeds verrekend zijn met het inkomen van 1993 overeenkomstig hetgeen de Inspecteur daaromtrent heeft gesteld zodat nog slechts in geschil is of ter zake van de in de jaren 1987 en 1988 geleden verliezen kan worden gesproken van aanloopverliezen, dat wil zeggen van verliezen die zijn ontstaan in de eerste zes jaar na het starten van de onderneming, en die onbeperkt kunnen worden gecompenseerd met toekomstige winsten. 5. Ingevolge artikel 51, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) zoals deze bepaling tot en met 1994 luidde, worden onder aanloopverliezen verstaan: verliezen die gedurende de eerste zes jaren na de stichting van de onderneming zijn geleden. Voor de toepassing van deze bepaling is alleen van belang het tijdstip waarop de belastingplichtige zelf een geheel nieuwe onderneming heeft opgericht. Dit brengt mee dat verliezen ontstaan na overname of een reorganisatie niet als aanloopverliezen kunnen worden aangemerkt en dat deze verliezen gebonden zijn aan de voor de betreffende jaren normale verrekentermijnen. 6. Belanghebbende heeft tegenover de stellingen van de Inspecteur, gestaafd met de door deze overgelegde verslagen van de in 1987 en 1995 verrichte bedrijfsonderzoeken, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij zijn activiteiten vóór 1987 definitief heeft beëindigd en daarna met een geheel nieuw bedrijf is gestart. Het feit dat belanghebbende zich zowel vóór als na 1987 heeft bezig gehouden met het mesten van kalveren en het fokken van biggen duidt eerder op een continuering van zijn bedrijf dan op het staken van zijn activiteiten gevolgd door het stichten van een nieuwe onderneming. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat het mesten op contractbasis en het mesten voor eigen rekening van de biggen moet worden aangemerkt als het starten van een nieuw bedrijf, acht het Hof dit, gelet op de overige activiteiten die belanghebbende in het kader van zijn onderneming verricht, onvoldoende om tot de stichting van een nieuw bedrijf te concluderen. 7. Een en ander brengt mee dat de verliezen uit de jaren 1987 en 1988 niet kunnen worden aangemerkt als aanloopverliezen. Nu deze gewone verliezen ingevolge artikel 51, tweede lid, van de Wet (tekst 1997) slechts kunnen worden verrekend met de inkomens van de drie voorafgaande en de acht volgende kalenderjaren, is deze mogelijkheid voor het onderhavige jaar (1997) niet meer aanwezig. slotsom: Het beroep is niet gegrond. proceskosten: Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. beslissing: Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2001 door mw. mr. M.C.M. de Kroon, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (J.L.M. Egberts) (M.C.M. de Kroon) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 maart 2001 Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.