Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0613

Datum uitspraak2001-03-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers38685 KGZA 01-114
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN K.G. nummer: 38685 KGZA 01-114 Uitspraak : 20 maart 2001 Vonnis in kort geding in de zaak tussen: 1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid CONSUMENTENBOND, gevestigd te ‘s-Gravenhage, 2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid KONINKLIJKE NEDERLANDSE TOERISTENBOND ANWB, gevestigd te ’s-Gravenhage, 3. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid VERENIGING REIZIGERS OPENBAAR VERVOER, gevestigd te Amersfoort, eisende partijen, procureur: mr. C.B. Gaaf, advocaten: mrs. C. van Oosten en E.C. van Lent, beiden te Leiden en de vereniging zonder volledige rechtsbevoegdheid, handelend onder de naam ZUTPHENS PERSONEELSCOLLECTIEF, alsmede haar leden, van wie zich als woordvoerders hebben gesteld de heer M en de heer E, gedaagde partij, verschenen in persoon, en het REIZIGERSCOLLECTIEF, gevestigd te Amsterdam, tussenkomende partij, procureur: mr. A.J. Zeyl, advocaat: mr. W.G. Fischer te Haarlem. 1. Het verloop van de procedure Eiseressen hebben -aan de hand van een pleitnota en onder overlegging van producties- geconcludeerd voor eis overeenkomstig de dagvaarding, waarbij zij hun eis hebben vermeerderd. Gedaagde heeft onder overlegging van een productie geconcludeerd voor antwoord tot afwijzing van het gevorderde. De tussenkomende partij heeft onder overlegging van producties geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van eiseressen in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van eiseressen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. 2. De vaststaande feiten 2.1 Eiseres sub 1 behartigt blijkens haar statutaire doelomschrijving de belangen van consumenten, waaronder begrepen de belangen van reizigers. Eiseres sub 2 heeft zich algemeen ten doel gesteld het bevorderen van de mobiliteit. Eiseres sub 3 heeft als doel: -het behartigen van de belangen van reizigers, die gebruik maken van het openbaar vervoer en collectief vraagafhankelijk vervoer: -het bevorderen van de kwaliteit van het openbaar vervoer; -het bevorderen van de groei van het aandeel van het openbaar vervoer in het totaal aantal verplaatsingen. 2.2 Op 10 februari 2000 is tussen de directie van NS Reizigers, de vakbonden FNV Bondgenoten, CNV Bedrijvenbond, VHS en VVMC en de OR NS Reizigers een principe akkoord bereikt met de naam: “Bestemming: klant” (hierna: het akkoord). In het akkoord, dat voortbouwt op een in juli 1999 gesloten basisakkoord, is onder andere geregeld de productgerichte c.q. procesvereenvoudigde inzet van rijdend personeel, in de pers ook wel aangeduid als “het rondje om de kerk”. 2.3 Het akkoord heeft geleid tot de oprichting van meerdere collectieven van personeelsleden van de NS, onder wie gedaagde. Gedaagde, bestaande uit 120 deelnemende conducteurs en machinisten, werknemers van de NS, kan zich niet vinden in het akkoord. 2.4 Begin maart 2001 heeft de minister van verkeer en waterstaat in overleg met de directie van de NS en de vakbonden naar aanleiding van de grote onvrede onder het personeel over het akkoord, een Commissie van Wijze Mannen ingesteld, bestaande uit de heren Blankert en Stekelenburg, nader te noemen de Commissie. De Commissie heeft de opdracht om het akkoord te onderzoeken en daarover advies uit te brengen. De directie van de NS, de ondernemingsraad van de NS en de vakbonden zijn overeengekomen dat op basis van het uit te brengen advies verder zal worden gesproken over het akkoord. De Commissie heeft thans nog geen advies uitgebracht. 2.5 Gedaagde heeft aangekondigd vanaf 21 maart a.s. te gaan staken c.q. het werk te zullen onderbreken in verband met het feit dat de directie van NS Reizigers tot op heden in beginsel vasthoudt aan het onder 2.2 genoemde akkoord. 3. De vordering, de grondslag en het verweer 3.1 Eiseressen vorderen na vermeerdering van eis ten principale: -gedaagde en haar leden afzonderlijk te verbieden op enigerlei wijze betrokken te zijn bij en/of steun te verlenen aan de door haar opgeroepen werkstaking en/of werkonderbrekingen dan wel een soortgelijke actie met een gelijke of vergelijkbare inzet, en op enigerlei wijze betrokken te zijn bij en/of steun te verlenen aan de eventueel daarbij betrokken deelnemers, op straffe van een dwangsom van f 25.000,-- per overtreding per dag of een gedeelte van de dag van gedaagde dan wel één van haar leden afzonderlijk, na het ten deze uit te spreken vonnis; -gedaagde te bevelen om de ten processe bedoelde reeds gedane aankondigingen c.q. oproepingen c.q. steunverklaringen in te trekken alsmede haar leden te bewegen niet deel te nemen aan de ten processe bedoelde werkstakingen en/of werkonderbrekingen. 3.2 De onderhandelingen over de procesvereenvoudiging zijn afgerond, zodat gedaagde geen recht heeft om door middel van een wilde staking te trachten het onderhandelingsresultaat te beïnvloeden. Subsidiair maakt de voorgenomen staking, gelet op de zorgvuldigheid die gedaagde in het maatschappelijk verkeer in acht dient te nemen, een dusdanige inbreuk op de rechten van derden (consumenten en reizigers) dat beperking van het recht op staking dringend noodzakelijk is. Daarbij merken eiseressen op dat de acties op dit moment voorbarig zijn, nu de Commissie nog aan het werk is met het formuleren van voorstellen aan directie en personeel van de NS teneinde uit de impasse te komen. Bovendien heeft gedaagde bij de reizigers te lang onduidelijkheid laten bestaan en eerst in een zeer laat stadium doen weten dat op 21 maart 2001 het werk zou worden neergelegd. Tenslotte betogen eiseressen dat de gevolgen van de actie in het gehele land voelbaar zullen zijn, zonder dat voor de reizigers aanstonds duidelijk is op welke lijnen vertragingen en dergelijke zullen optreden. Deze inbreuken op de rechten van derden zijn zodanig dat beperking van het recht op staking in deze dringend noodzakelijk is. Het belang bij uitoefening van het stakingsrecht weegt niet op tegen de zwaarwegende belangen van consumenten c.q. reizigers, die afhankelijk zijn van vervoer per trein. Zij hebben een spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen. 3.3 Op het verweer van gedaagden zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan. 4. De beoordeling van het geschil 4.1 Ten aanzien van de tussenkomende partij is ter zitting gebleken dat zij geen statuten heeft en als zodanig niet een vereniging vormt met volledige rechtsbevoegdheid. Op grond van artikel 3:305a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt dit met zich mee dat het Reizigerscollectief geen collectieve actie kan instellen. Zij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot tussenkomst. 4.2 Ten aanzien van de Consumentenbond en de ANWB is ter zitting genoegzaam onderbouwd dat zij op grond van haar statuten mede de belangen behartigen van reizigers. Voor het overige is de ontvankelijkheid van deze partijen in dit geding niet ter discussie gesteld, net zo min als die van Roover. De belangen die eiseressen in deze zaak behartigen lenen zich niet voor bescherming door middel van individuele acties en kunnen geacht worden ook de eigen belangen van eiseressen te zijn. Eiseressen kunnen in haar vorderingen worden ontvangen. 4.3 Voorshands is voldoende komen vast te staan dat gedaagde als een vereniging naar burgerlijk recht dient te worden gekwalificeerd, zij het als een vereniging zonder volledige rechtsbevoegdheid, welke gericht is op de behartiging van de op de standplaats Zutphen werkende machinisten en conducteurs, in het bijzonder met het oog op de problematiek van het zogenoemde ‘rondje om de kerk’. Ter zitting is komen vast te staan dat gedaagde over een eigen ledenlijst beschikt en als zelfstandig lichaam aan het rechtsverkeer deelneemt door zich ondermeer onder haar eigen naam schriftelijk tot de directie van de NS te richten en ook perscontacten te onderhouden. Bovendien beschikt zij onweersproken over een eigen bankrekening, al dan niet bestemd als stakingskas, alsmede over een eigen website. 4.4 Ten aanzien van het wezenlijke geschilpunt dient te worden voorop gesteld dat het stakingsrecht wordt beheerst door de bepalingen van het Europees Sociaal Handvest (ESH). In artikel 6 lid 4 ESH wordt het recht van werknemers op collectief optreden (met inbegrip van het stakingsrecht) erkend in geval van belangengeschillen, behoudens verplichtingen uit hoofde van reeds eerder gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten. In artikel 31 ESH wordt bepaald dat dit recht generlei beperkingen kan ondergaan, met uitzondering van die welke bij de wet zijn voorgeschreven en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en voor de bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden. De wettelijke beperking van het stakingsrecht wordt in Nederland -bij gebreke van afzonderlijke wetgeving inzake staking- gevonden in artikel 6:162 BW. Een staking kan worden verboden indien zij op grond van de bedreiging van de in artikel 31 ESH vermelde belangen als onrechtmatig kan worden aangemerkt. 4.5 In de rechtspraak zijn diverse criteria ontwikkeld, waaraan de rechtmatigheid van een staking dient te worden getoetst. Hierbij staat voorop dat staking een uiterste middel is in geval overleg tussen partijen geen uitkomst meer biedt. Zolang het nog zinvol is te onderhandelen, is het grijpen naar het middel van staking voorbarig. Voorts geldt dat acties niet disproportioneel mogen zijn in tijdsduur en/of in de wijze waarop die acties worden gevoerd. Daarbij geldt dat naar de mate waarin een dienst essentiëler is vanuit het oogpunt van de in het geding zijnde maatschappelijke belangen, eerder plaats zal zijn voor beperkingen van het stakingsrecht dan wanneer zulke belangen niet of minder in geding zijn. Is aan de voorwaarden voor een rechtsgeldige staking voldaan dan kunnen acties in beginsel slechts worden verboden indien de tijd voor rechtstreeks in hun belangen getroffen personen te kort is om adequaat in te spelen op de gevolgen van de acties. De rechter heeft in beginsel niet te treden in de merites van de wederzijdse, ter zake van de aan de staking ten grondslag liggende belangengeschillen ingenomen standpunten. Een uitzondering op dit beginsel doet zich hier niet voor. 4.6 Anders dan eiseressen aangeven kan niet gezegd worden dat de onderhandelingen over de zogenaamde procesvereenvoudiging thans definitief zijn afgerond, zodat daarover geen nader overleg meer mogelijk zou zijn. Die stelling verdraagt zich ook niet met de activiteiten van de Commissie, welke er nu juist op zijn gericht om tot zodanige aanpassingen te komen dat het akkoord voor alle betrokkenen aanvaardbaar wordt. 4.7 Op grond van het onder 4.5 vermelde beoordelingskader kan de conclusie geen andere zijn dan dat gedaagde thans te vroeg naar het stakingsmiddel grijpt, dit thans geen proportioneel middel is en zij ook overigens onvoldoende zorgvuldig handelt jegens eiseressen. 4.8 In de eerste plaats blijkt uit de in het geding gebrachte perspublicaties dat alle betrokken bonden hun leden hebben opgeroepen om in afwachting van de bevindingen van de Commissie voorlopig af te zien van het verder voeren van acties. De Commissie is inmiddels voortvarend met haar werk bezig. Zij heeft reeds met alle betrokkenen gesproken, waaronder ook met vertegenwoordigers van de verschillende personeelscollectieven, die overigens alle hetzelfde standpunt innemen als gedaagde. Naar verwachting zal de Commissie deze week tot een voorlopig standpunt komen. Dit advies zal vervolgens als basis dienen voor nader te voeren onderhandelingen tussen de directie van de NS, de bonden en het personeel, al dan niet verenigd in collectieven. Voor zover gedaagde, blijkens haar perspublicaties, het standpunt betrekt dat zij niet rechtstreeks betrokken is geweest bij de benoeming van die Commissie en daarmee suggereert dat in zoverre niet van de vereiste onafhankelijkheid zou kunnen worden uitgegaan, miskent zij dat in de samenstelling van de Commissie voldoende waarborgen zijn gelegen voor een evenwichtige oordeelsvorming, waarbij ook de belangen van de werknemers in voldoende mate zullen worden betrokken. Het tegendeel is door gedaagde ook niet gesteld. 4.9 In de tweede plaats is niet aannemelijk dat de directie feitelijk niet meer bij machte zou zijn om op 10 juni 2001 een andere werkwijze in te voeren dan uit het destijds gesloten akkoord voortvloeit. Weliswaar heeft gedaagde ter zitting aangevoerd dat bij het vasthouden aan dit nieuwe rooster door de directie thans de nodige stappen zouden moeten worden gezet om dit te kunnen invoeren, niet valt echter in te zien waarom de directie op deze voornemens nu niet meer zou kunnen terugkomen door, bijvoorbeeld, voorlopig de huidige werkwijze te handhaven in afwachting van een definitieve regeling met de werknemers. Ter zitting heeft gedaagde niet ontkend dat dat in beginsel mogelijk is, zij het dat daarbij kleine aanpassingen niet zijn uit te sluiten. 4.10 Bij dit alles komt nog dat gedaagde eiseressen en de door haar vertegenwoordigde reizigers onnodig lang in onzekerheid heeft gelaten ten aanzien van de thans voorgenomen acties. Hoewel reeds op 16 maart 2001 de eerste berichten over mogelijke acties door de collectieven in de pers circuleerden, werd eerst op 19 maart 2001 duidelijk dat gedaagde op 21 maart 2001 het werk zou gaan neerleggen. Dit klemt te meer nu de gevolgen van deze staking zich niet alleen tot de regio Zutphen beperken, maar, zoals gedaagde ter zitting onvoldoende heeft weersproken, zich ook uitstrekken tot andere trajecten in Nederland, zonder dat dit voor de reizigers op voorhand enigszins inzichtelijk is, hetgeen samenhangt met het feit dat de leden van gedaagde op verschillende trajecten binnen Nederland werkzaam zijn. Het uitvallen van enkele verbindingen heeft uiteraard ook consequenties voor aansluitingen op andere trajecten. Bovendien heeft gedaagde niet tegengesproken dat haar staking vooralsnog van onbepaalde duur zal zijn. 4.11 Dit alles brengt met zich dat de vorderingen van eiseressen zullen worden toegewezen als na te melden; de dwangsom zal worden gematigd en aan een maximum gebonden. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De beslissing De president, rechtdoende in kort geding, verklaart het Reizigerscollectief niet-ontvankelijk in haar vorderingen; verbiedt het Zutphens Personeelscollectief en haar leden, te weten (volgen namen) tot twee weken nadat de Commissie haar advies- en haar onderhandelingsopdracht heeft voltooid dan wel heeft teruggeven aan haar opdrachtgever op enigerlei wijze betrokken te zijn bij en/of steun te verlenen aan de door haar opgeroepen werkstaking en/of werkonderbrekingen, dan wel bij een soortgelijke actie met een gelijke of vergelijkbare inzet op enigerlei wijze betrokken te zijn en/of steun te verlenen aan de eventueel daarbij betrokken deelnemers; beveelt het Zutphens Personeelscollectief en haar leden om de reeds gedane aankondigingen c.q. oproepingen c.q. steunverklaringen in te trekken alsmede niet deel te nemen aan de ten processe bedoelde werkstakingen en/of werkonderbrekingen; veroordeelt gedaagde en haar leden hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen in zoverre zullen zijn bevrijd, om aan eiseressen te betalen een dwangsom groot ¦ 25.000,-- (vijfentwintig duizend gulden) per overtreding per dag door gedaagde dan wel door een van haar leden, tot een maximum van f 500.000,--, na betekening van dit vonnis; veroordeelt het Zutphens Personeelscollectief en haar hiervoor genoemde leden in de proceskosten, tot op heden begroot op ¦ 914,95,- aan verschotten, te vermeerderen met BTW voor zover verschuldigd, en op ¦ 1.550,- salaris voor de procureur. wijst af het meer of anders gevorderde. Aldus gewezen door mr. D. Vergunst, fungerend president, en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2001 in tegenwoordigheid van mr. R.A.J.M. Thomassen als griffier. Th/VG