Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0611

Datum uitspraak2001-03-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/098264-99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE HAARLEM tegenspraak parketnummer : 15/098264-99 uitspraak : 20 maart 2001 VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2001 in de zaak tegen: [verdachte] Gevestigd te [woonplaats] 1. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I (a en b) bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit. Op vordering van de officier van justitie is de tenlastelegging van de feiten 1, subsidiair en 3 en vervolgens van feit 2 ter terechtzitting gewijzigd. Van die vorderingen zijn kopieën als bijlage IIIa en IIIb bij dit vonnis gevoegd en maken daarvan deel uit. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding van verdachte geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3.1. Bewijsbeslissing De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd. Op grond van de door de verdediging overgelegde verklaring van Tianjin Foreign Trade (Group) Co. Ltd - die in de visie van het Openbaar Ministerie en de verdachte als rechthebbende op de gedode eekhoorns dient te worden aangemerkt- staat vast dat de rechthebbende tevoren heeft ingestemd met de vernietiging van die dieren, zodat de vernietiging van die eekhoorns niet wederrechtelijk is geweest. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt voorop dat op het moment dat tot doding van de eekhoorns is overgegaan, er - gelet op de toestand, waarin die eekhoorns toen verkeerden en de vrees dat die dieren aan een op mensen of dieren overdraagbare ziekte zouden kunnen lijden enerzijds en het ontbreken van reële alternatieven anderzijds - geen andere mogelijkheid bestond dan het doden van die eekhoorns. Om die redenen is het doden van die eekhoorns niet zonder redelijk doel geschied. Op grond van de verklaring van de door de rechter-commissaris gehoorde deskundige professor Van Hooff dient te worden vastgesteld dat het doden van de eekhoorns op de wijze zoals hier heeft plaats gevonden, die eekhoorns in elk geval pijn heeft veroorzaakt. Noodzakelijk voor een veroordeling van verdachte op dit punt is echter dat vastgesteld wordt dat aan de eekhoorns door de toegepaste methode bij het doden met overschrijding van hetgeen ter bereiking van hun dood toelaatbaar was, pijn is veroorzaakt. De in de samenleving breed gedragen opvatting dat het doden van deze eekhoorns, door deze te versnipperen met de met hoge snelheid roterende messen van een hakselmachine- in de woorden van de deskundige Van Hooff een smerige methode, die ons kan aangrijpen- schokkend is, onderschrijft de rechtbank. Bepalend voor het oordeel of ter bereiking van de dood van die eekhoorns daardoor aan deze meer dan toelaatbaar pijn is toegebracht, is echter niet het schokkende karakter van die wijze van doden, maar het antwoord op de vraag of -gegeven de omstandigheden- andere methoden van doden minder dierenleed zouden hebben veroorzaakt. Op grond van de door de deskundige professor Van Hooff bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring komt de rechtbank tot het oordeel dat geen bewijs voorhanden is, dat andere methoden van doden van de eekhoorns, zoals het injecteren of vergassen minder pijn in hevigheid of duur zouden hebben veroorzaakt. Daarbij overweegt de rechtbank op grond van meergenoemde deskundigenverklaring, dat de eekhoorns door het versnipperen in een hakselmachine alleen de door de deskundige bedoelde kortstondige, primaire waarschuwingspijn hebben ondervonden en dat die pijn niet langer dan de in de litteratuur aanvaarde norm van een seconde heeft geduurd. Bij die stand van zaken kan ook het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit niet bewezen worden verklaard, zodat de verdachte ook daarvan moet worden vrijgesproken. 3.2. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 tenlastege-legde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis die daarvan deel uitmaakt. Hetgeen aan de verdachte onder 2 en 3 meer of anders is tenlastege-legd dan hier als bewezen is aangeno-men, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. De strafbaarheid van de feiten De bewezenverklaarde feiten leveren op: feit 2 zich gedragen in strijd met een voorschrift, vastgesteld bij artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd feit 3 handelen in strijd met regelen, vastgesteld bij of krachtens artikel 60 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon 5. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 6. De motivering van de straffen Bij de beslissing over de straffen die aan de verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten, de omstan-dig-heden waaronder deze zijn begaan en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terecht-zit-ting is geble-ken. Bij de bepaling van de modaliteiten en de hoogte van de op te leggen straffen heeft de rechtbank meer in het bijzon-der het navolgende overwogen. Nadat verdachte,[verdachte], op 6 april 1999 van de AID een officiële waarschuwing had ontvangen vanwege de constatering dat een zending eekhoorns vanuit China in strijd met de IATA voorschriften, immers in niet via hersluitbare deurtjes te openen kisten en zonder van buitenaf toegankelijke voedsel- en watercontainers, door haar was vervoerd, heeft zij onvoldoende maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen. Het had op haar weg gelegen om zich in direct contact met de voor de zending eekhoorns verantwoordelijke shipper in Beijing of haar eigen medewerkers aldaar ervan te vergewissen dat herhaling van deze voor het welzijn van eekhoorns schadelijke wijze van vervoer zou worden voorkomen. Zij heeft dit echter nagelaten. Dientengevolge heeft zij op 8 april 1999 andermaal op dezelfde wijze een zending van enkele honderden eekhoorns met bestemming Athene vanuit Beijing naar Schiphol vervoerd. Bij die zending was bovendien niet de vereiste gezondheidsverklaring aanwezig. Vervolgens heeft zij de volgende dag getracht -illegaal- die eekhoorns toch door te voeren naar Athene. Toen dat mislukte heeft zij weer een dag later geprobeerd die eekhoorns terug te sturen naar China. Pas daarna, toen de eekhoorns al twee dagen op Schiphol waren, zijn die eekhoorns uit hun kisten bevrijd en in grotere kooien ondergebracht teneinde hun van water en voedsel te voorzien. In de tussenliggende periode was volstaan met het voeren van stukjes appel. Aan de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees is gedurende al die tijd door verdachte niet gemeld dat zij eekhoorns zonder gezondheidsverklaring op Schiphol had aangevoerd uit China. Eerst de volgende ochtend, nadat de dierenarts van de RVV bij toeval de aanwezigheid van los rondlopende en dode eekhoorns had ontdekt, heeft verdachte deze zending ter keuring aangeboden bij de RVV, waarna de zending -in verband met het ontbreken van een gezondheidsverklaring- werd geweigerd. Door deze -kwalijke- handelwijze ten aanzien van de niet conform de voorschriften vervoerde zending eekhoorns heeft verdachte anderen, waaronder bijvoorbeeld de RVV en de AID de mogelijkheid ontnomen in een eerder stadium -al dan niet gezamenlijk met verdachte- te zoeken naar een betere wijze van afhandeling van de zending eekhoorns dan de uiteindelijk slechts resterende optie van het meteen doden van de nog levende eekhoorns. Daarbij komt dat de leidinggevenden binnen verdachtes afdeling Special Cargo de beslissing over de wijze afhandeling van de zending eekhoorns niet zelf hebben genomen, maar die hebben overgelaten aan de mensen op de werkvloer. De rechtbank rekent verdachte deze zeer onzorgvuldige handelwijze zwaar aan. Met betrekking tot het onthouden van de nodige verzorging aan de door verdachte Nederland binnengebrachte eekhoorns, die mede het gevolg is geweest van verdachtes hiervoor genoemde onzorgvuldige handelwijze, overweegt de rechtbank dat zij er niet aan twijfelt dat de in het dierenhotel werkzame dierenverzorgsters er naar hebben gestreefd de eekhoorns een zo goed mogelijke verzorging te geven. Zij hadden echter niet de mogelijkheid in de periode van 8 tot 10 april 1999 die eekhoorns water toe te dienen, terwijl omtrent de juiste voeding voor die eekhoorns onvoldoende informatie beschikbaar was. Het had op verdachtes weg gelegen de nodige maatregelen te treffen voor een voldoende verzorging van die eekhoorns door haar medewerkers. De rechtbank neemt ten nadele van verdachte in aanmerking dat verdachte reeds eerder terzake soortgelijke feiten is veroordeeld. Op de voet van het bepaalde bij artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht houdt de rechtbank daarbij rekening met eerdere veroordelingen van verdachte. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte er rekening mee dat zij uiteindelijk ruiterlijk haar fouten heeft erkend en dat zij ingrijpende en kostbare maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen. Tenslotte houdt de rechtbank er ten gunste van verdachte rekening mee dat zij tengevolge van de aan deze zaak gewijde publiciteit in maatschappelijk en financieel opzicht reeds aanzienlijk nadeel heeft ondervonden. Op grond van al het hiervoor overwogene acht de rechtbank voor feit 3 de door de officier van justitie gevorderde geldboete passend en geboden. Voor feit 2 acht de rechtbank op grond van hetgeen hiervoor ten voordele van verdachte is overwogen een geldboete van ƒ 15.000,--, op te leggen in voorwaardelijke vorm, op haar plaats, waaraan de rechtbank, omdat een groot aantal eekhoorns door verdachtes optreden slachtoffer van dierenleed is geworden, als bijzondere voorwaarde zal verbinden de verplichting binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis een bedrag van ƒ 15.000,-- te storten ten gunste en op de rekening van de landelijke vereniging dierenbescherming, F. Grijpstraat 2 te 's-Gravenhage, welke vereniging zich -onder andere- ten doel stelt de belangen van dieren die slachtoffer van dierenmishandeling zijn geworden, te behartigen. Nu die voorwaardelijke straf er met name toe strekt voormelde storting mogelijk te maken, zal de rechtbank aan die voorwaardelijke straf een korte proeftijd van zes maanden verbinden. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen zijn gegrond op: de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 23, 24, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de Economische delicten de artikelen 37 en 60 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren de artikelen 4 lid 2 en 7 lid 1 van het Besluit dierenvervoer 1994 8. Beslissing De rechtbank beslist als volgt. Zij verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten zoals vermeld in bijlage II (a en b) van dit vonnis heeft begaan. Zij verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 en 3 meer of anders is tenlaste-gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert de hierboven in rubriek 4. vermelde strafbare feiten op. Zij verklaart de verdachte hiervoor strafbaar. Zij veroordeelt de verdachte: wegens feit 2 tot een geldboete ter hoogte van F 15.000,- (VIJFTIEN DUIZEND GULDEN). Zij beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd. Zij stelt daarbij een proeftijd van zes maanden vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; - de verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat zij binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis een bedrag van F 15.000,- (VIJFTIEN DUIZEND GULDEN) zal storten ten gunste en op rekening van de landelijke vereniging dierenbescherming, F. Grijpstraat 2 te 's-Gravenhage. (gironummer 3963156). wegens feit 3 tot een geldboete ter hoogte van F 20.000,- (TWINTIG DUIZEND GULDEN). Dit vonnis is gewezen door: mr. Toeter, voorzitter, mrs. Smit en Hol, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. Rive, griffier, en uitgesproken ter terechtzitting van 20 maart 2001. De mrs. Smit en Hol zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.