
Jurisprudentie
AB0603
Datum uitspraak2001-01-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers00/635 BESLU COO
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers00/635 BESLU COO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet onredelijk dat bij bepaling eigen risico het gehele bedrijfsareaal in ogenschouw wordt genomen, ook indien een deel ervan niet tot het schadegebied van de Regeling behoort.
Uit art. 5 van de regeling volgt dat bij bepaling van het eigen risico alle tot het bedrijf behorende percelen waarop een bepaald gewas(categorie) is geteeld in aanmerking worden genomen. Uit de in de Staatscourant gepubliceerde toelichting op de Regeling blijkt, dat zulks uitdrukkelijk is beoogd, ook ingeval een deel van die percelen niet tot het schadegebied van de Regeling (maar van de WTS) behoort. Door deze keuze is het bedrag van het eigen risico hoger dan indien de WTS-gebieden daarbij niet zouden worden meegeteld. Verweerder acht deze consequentie niet onredelijk nu voor de schade in de WTS-gebieden de WTS-regeling in een tegemoetkoming voorziet. Voorts blijkt uit verweerders uiteenzetting dat de omstandigheid dat gedeeltelijk sprake is van WTS-gebieden niet tot een hoger eigen risico leidt dan ingeval het gehele bedrijfsareaal van eiser onder de Regeling zou vallen.
Integendeel, in dat laatste geval zou eiser in zijn totaliteit een lagere tegemoetkoming hebben ontvangen. Gelet op het aanvullende(/complementaire)
karakter van de Regeling ten opzichte van de WTS-regeling, waarbij in de Regeling níet is beoogd een even hoge tegemoetkoming te verstrekken als onder WTS-regeling, is verweerders toepassing van de Regeling consistent en niet onredelijk te achten.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te Dordrecht, verweerder.
mr. Cooijmans
Uitspraak
00/635 BESLU COO ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA
Veertiende kamer
Uitgesproken d.d.: 10 januari 2001
UITSPRAAK
in het geding tussen:
A, geboren [¼] [¼]1950, wonende te B, eiser,
mr. D. Kik te Goes, gemachtigde,
en
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te Dordrecht, verweerder.
1. Procesverloop:
Eiser heeft beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 21 februari 2000 (hierna: het bestreden besluit), waarbij de bezwaren ongegrond zijn verklaard die waren gericht tegen het besluit van 10 augustus 1999 inzake de toekenning van een vergoeding op grond van de Regeling oogstschade 1998.
Bij brief van 9 mei 2000 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 23 augustus 2000 heeft verweerder nadere informatie verstrekt.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 december 2000.
Eiser is persoonlijk verschenen, bijgestaan door mr. D. Kik.
Namens verweerder is verschenen mr. E.A. Vossen.
2. Beoordeling:
Eiser heeft wegens schade aan door hem geteelde gewassen als gevolg van extreme regenval in september 1998 aanvragen ingediend op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (van 25 mei 1998, Stb. 325) en daarop gebaseerde regelgeving van de minister van binnenlandse zaken, alsmede op grond van de Regeling oogstschade 1998 (verweerders regeling van 16 december 1998, Stcrt. 244).
Op basis van beide regelingen heeft een toekenning plaatsgevonden. Tegen het toekenningsbesluit van 10 augustus 1999 op basis van de Regeling oogstschade 1998 heeft eiser bij verweerder een bezwaarschrift ingediend in verband met de becijfering van het eigen risico. Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
In beroep heeft eiser zijn bezwaren ten aanzien van het eigen risico gehandhaafd en nader toegelicht. Volgens eiser heeft verweerder bij de berekening van het eigen risico ten onrechte ook de gewassen betrokken die werden geteeld op percelen van eisers bedrijf die niet onder de Regeling oogstschade 1998 vielen maar onder de WTS-regeling. Eiser stelt dat hem nu een dubbel eigen risico treft omdat laatstbedoelde percelen ook al bij de bepaling van het eigen risico in het kader van de WTS-regeling in aanmerking zijn genomen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
In het bestreden besluit zijn de hier relevante bepalingen uit de Regeling oogstschade 1998 (hierna ook: de Regeling) weergegeven. In de omschrijving van het begrip schade in artikel 1 onder d dient blijkens de publicatie van de Regeling in de Staatscourant na "verlies of beschadiging van schadegewassen" te zijn opgenomen: "in het schadegebied". Het schadegebied is in datzelfde artikel onder h aldus omschreven dat daarvan zijn uitgezonderd de WTS-gebieden.
Uit artikel 5 volgt dat bij de bepaling van het eigen risico alle tot het bedrijf behorende percelen waarop een bepaald gewas(categorie) is geteeld in aanmerking worden genomen. Uit de in de Staatscourant gepubliceerde toelichting op de Regeling blijkt, dat zulks uitdrukkelijk is beoogd, ook ingeval een deel van die percelen niet tot het schadegebied van de Regeling behoort:
"Het werkingsgebied van de onderhavige regeling is complementair aan dat van de WTS-regelingen, met andere woorden: deze regeling geldt slechts voor schade die is opgetreden binnen de niet onder de werking van de WTS gebrachte gebieden. Voor schade binnen deze werkingsgebieden bestaat immers al een voorziening op grond van de WTS. Hierbij zij overigens aangetekend dat de bedrijfspercelen die binnen een WTS-gebied liggen niet geheel buiten beschouwing worden gelaten in deze regeling: voor de vaststelling van de minimum-bedrijfsomvang en het eigen risico worden deze wel meegenomen in de berekening."
Naar het oordeel van de rechtbank is, met inachtneming van het voorgaande, niet gebleken van een onjuiste toepassing van de Regeling. Bij het bestreden besluit is een "berekenformulier" gevoegd, waarin aan de hand van de hiervoor aangeduide systematiek het eigen risico tot uitdrukking is gebracht.
Door verweerders, in de Regeling vastgelegde, keuze om bij de bepaling van het eigen risico het gehele bedrijfsareaal in ogenschouw te nemen, is het bedrag van het eigen risico hoger dan indien de WTS-gebieden daarbij niet zouden worden meegeteld. Verweerder acht deze consequentie niet onredelijk nu voor de schade in de WTS-gebieden de WTS-regeling in een tegemoetkoming voorziet.
Ter zitting heeft verweerder daarbij toegelicht dat de WTS-regeling een eigen risico van maximaal (slechts) ¦ 10.000,= kent, zodat zelfs in het eigen betoog van eiser slechts in deze beperkte mate van "dubbel eigen risico" sprake zou kunnen zijn.
Voorts blijkt uit verweerders uiteenzetting ter zitting dat de omstandigheid dat gedeeltelijk sprake is van WTS-gebieden niet tot een hoger eigen risico leidt dan ingeval het gehele bedrijfsareaal van eiser onder de Regeling zou vallen. Integendeel, in dat laatste geval zou eiser in zijn totaliteit een lagere tegemoetkoming hebben ontvangen.
Gelet op het aanvullende (/complementaire) karakter van de Regeling ten opzichte van de WTS-regeling, waarbij in de Regeling níet is beoogd een even hoge tegemoetkoming te verstrekken als onder de WTS-regeling, is verweerders toepassing van de Regeling consistent en niet onredelijk te achten.
Eisers betoog strekt er in feite toe, dat verweerder een toepassing aan de Regeling geeft als ware de WTS-regeling op zijn gehele bedrijfsareaal van toepassing. Gelet op de voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de Regeling hiervoor geen steun biedt. Voorts zij hierbij opgemerkt dat de WTS-regeling niet van verweerder afkomstig is en niet door verweerder wordt uitgevoerd, zodat reeds om die reden over de toepassing van die regeling in deze procedure geen oordeel kan worden gegeven.
Het beroep zal op bovenstaande gronden ongegrond worden verklaard.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar door mr. Cooijmans, in tegenwoordigheid van mr. De Bie als griffier, op 10 januari 2001
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de datum van verzending van het afschrift van deze uitspraak.
Afschrift verzonden d.d.:
ND