Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0601

Datum uitspraak2001-03-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers62425 / KG ZA 01-120
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH VONNIS IN KORT GEDING Zaaknummer : 62425 / KG ZA 01-120 Datum uitspraak: 20 maart 2001 Vonnis in kort geding van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch in de zaak van: 1. [naam], wonende te [woonplaats], 2. [naam], wonende te [woonplaats], 3., [naam] wonende te [woonplaats], 4, [naam] wonende te [woonplaats], 5., [naam] wonende te [woonplaats] en zaakdoende te [plaats], 6., [naam] wonende te [woonplaats], 7., [naam] wonende te [woonplaats], 8., [naam] wonende te [woonplaats], 9., [naam] wonende te [woonplaats], 10., [naam] wonende te [woonplaats], 11., [naam] wonende te [woonplaats], 12., [naam] wonende te [woonplaats], 13., [naam] wonende te [woonplaats], eisers bij exploot van dagvaarding van 14 februari 2001, procureur mr. J.W. Weehuizen, tegen: de publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE 'S-HERTOGENBOSCH, zetelende te 's-Hertogenbosch, gedaagde bij gemeld exploot, procureur mr. J.E. Benner, advocaat mr. P.L.J.M. van Dun te Tilburg. Partijen zullen hierna worden aangeduid respectievelijk als "eisers" en "de gemeente". 1. De procedure Eisers hebben in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven. 1.1. De procureur van eisers heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties. 1.2. De advocaat van de gemeente heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties. 1.3. Na gevoerd debat hebben de raadslieden van partijen de processtukken overgelegd voor vonnis. 2. De feiten 2.1. Enkele jaren geleden heeft een werkgroep bestaande uit onder meer vertegenwoordigers van de politie, het consultatiebureau voor alcohol en drugs en diverse gemeentelijke sectoren, in opdracht van het bestuur van de gemeente een locatiestudie uitgevoerd voor de vestiging van een opvangcentrum voor zware harddrugsverslaafden. Deze studie resulteerde in het in mei 1996 uitgebrachte rapport "locatie studie opvang drugsverslaafden 's-Hertogenbosch". 2.2. Op 17 december 1996 heeft de raad van de gemeente de in dat rapport omschreven uitgangspunten voor de keuze van een locatie voor de vestiging van een opvangcentrum voor drugsverslaafden aanvaard. 2.3. Naar aanleiding hiervan hebben burgemeester en wethouders (hierna B & W) van de gemeente het "Uitwerkingsvoorstel opvangvoorziening voor drugsverslaafde dak- en thuislozen" opgesteld en ter besluitvorming aan de raad voorgelegd. In dat voorstel hebben B & W voorgesteld de panden aan de Oranje Nassaulaan 6, 8 en 10 te 's-Hertogenbosch aan te wijzen als locatie ten behoeve van de opvang voor drugsverslaafden. 2.4. Op 23 januari 1997 heeft de raad van de gemeente besloten om (1) de panden Oranje Nassaulaan 6-10 aan te wijzen als locatie voor het opvangcentrum, (2) akkoord te gaan met aankoop van deze panden en (3) te verklaren dat een herziening van het geldende bestemmingsplan wordt voorbereid voor deze locatie. 2.5. De gemeente heeft de panden inmiddels aangekocht. 2.6. In oktober 1997 heeft een extern bureau in opdracht van de gemeente een rapport uitgebracht waarin verslag wordt gedaan van een onderzoek naar de factoren die het aantal meldingen van drugsoverlast bepalen. 2.7. In afwachting van de ingebruikneming van een definitief opvangcentrum heeft de gemeente op 12 december 1997 in de panden aan de Vliertstraat 4-6 te 's-Hertogenbosch een tijdelijke dag- en nachtopvang voor zware harddrugsverslaafden gevestigd. 2.8. Bij besluit van 18 april 2000 is aan de gemeente een bouwvergunning verleend voor het veranderen en/of verbouwen van de panden Oranje Nassaulaan 6-10 tot een dag- en nachtopvangcentrum voor drugsverslaafden. Tevoren hadden gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant met toepassing van artikel 19 (oud) van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en van artikel 50 lid 5 van de Woningwet een verklaring van geen bezwaar afgegeven voor wat betreft de strijdigheid met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Op 3 augustus 2000 heeft de (fungerend) president van deze rechtbank het verzoek van onder meer een aantal omwonenden om schorsing van de bouwvergunning afgewezen. 2.9. De uitvoering van de dag- en nachtopvang wordt verricht door Novadic, die daartoe de panden ter beschikking gesteld krijgt door de gemeente. De binnen de dag- en nachtopvang aangeboden voorzieningen hebben hoofdzakelijk ten doel om te voorzien in de primaire levensbehoeften van de drugsverslaafden, waaronder de behoefte aan medische zorg. Daarnaast worden voorzieningen aangeboden met een meer sociaal karakter, onder meer gericht op scholing, arbeid en recreatie. Ook bevinden zich twee gebruiksruimten in het opvangcentrum. De gemeente is eindverantwoordelijk voor de opvangvoorziening. 2.10. Op 22 februari 2001 heeft de raad van de gemeente het voorstel "Beheersmaatregelen omgeving pand Oranje Nassaulaan 6 tot en met 10" aangenomen. In dit voorstel zijn afspraken en maatregelen neergelegd die ten doel hebben eventuele overlast voor buurtbewoners als gevolg van de aanwezigheid van het opvangcentrum zoveel mogelijk te voorkomen, dan wel daarop zo snel mogelijk repressief in te grijpen. 2.11. Onlangs heeft er in de panden aan de Oranje Nassaulaan brand gewoed. De oorzaak van de brand is nog niet duidelijk. 2.12. Eisers wonen en/of werken direct naast dan wel in de onmiddellijke nabijheid van de panden aan de Oranje Nassaulaan. 3. Het geschil 3.1. Eisers vorderen in dit kort geding, kort weergegeven, om de gemeente op straffe van een dwangsom van ƒ 2.500,00 per dag te veroordelen om de voorgenomen 24-uursopvangvoorziening voor harddrugsverslaafden in de panden aan de Oranje Nassaulaan 6-10 achterwege te laten, althans een zodanige voorziening te treffen als de president in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van de gemeente in de kosten van de procedure. 3.2. Eisers leggen aan hun vordering ten grondslag dat de opvang van drugsverslaafden in deze panden, waarvoor de gemeente eindverantwoordelijk is, hinder aan hen toebrengt die, gelet op de duur, ernst, aard en omvang daarvan, als onrechtmatige hinder zoals bedoeld in de artikelen 5:37 BW en 6:162 BW moet worden beschouwd. Voor het toebrengen van die hinder is geen rechtvaardigingsgrond aanwezig. In ieder geval is er geen rechtvaardigingsgrond gelegen in de omstandigheid dat de gemeente een haar door de wet toegekende bevoegdheid uitoefent en evenmin kan naar de mening van eisers de eventuele omstandigheid dat vergunningen voorhanden zijn een rechtvaardiging vormen voor het toebrengen van onrechtmatige hinder. Ook eventuele zwaarwegende maatschappelijke belangen kunnen geen rechtvaardigingsgrond opleveren, zeker geen dwingende. 3.3. Het verweer van de gemeente tegen de vordering komt zakelijk weergegeven op het volgende neer. De locatie is op grond van een uitvoerig onderzoek en na democratische besluitvorming gekozen. De gemeente heeft wat dat betreft derhalve zorgvuldig gehandeld. Voorts staat op voorhand niet vast dat er werkelijk sprake zal zijn van onaanvaardbare hinder. De gemeente heeft immers ook maatregelen getroffen om mogelijke hinder voor omwonenden binnen aanvaardbare grenzen te houden. Bovendien leert de ervaring dat er zonder de aanwezigheid van een opvangcentrum juist eerder sprake van hinder zal zijn. Tenslotte is de gemeente van oordeel dat het maatschappelijk gegeven dat er in het algemeen belang een opvangcentrum nodig is, meebrengt dat niet met recht gesteld kan worden dat zij door de keuze voor en het ingebruiknemen van de panden aan de Oranje Nassaulaan 6-10 als opvangcentrum voor drugsverslaafden onrechtmatig heeft gehandeld of handelt. 3.4. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, zal voor zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. De vordering is gebaseerd op de stelling dat de gemeente aan eisers hinder zal toebrengen en daarmee jegens hen onrechtmatig zal handelen. Hiermee beroepen eisers zich op een burgerlijk recht, waardoor de burgerlijke rechter - in dit geval die in kort geding - bevoegd is tot kennisneming van de vordering. Eisers kunnen in deze vordering ook worden ontvangen, nu voor hetgeen zij vorderen geen andere, met voldoende waarborgen omgeven, rechtsgang openstaat. In het bijzonder is de vordering niet gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat geen beroep openstaat bij de bestuursrechter. 4.2. De beantwoording van de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, hangt af van diverse omstandigheden. Bepalend zijn de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en met de bereidheid en de mogelijkheid van de verantwoordelijke partij, in dit geval de gemeente, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, om maatregelen te nemen ter voorkoming van schade. In dit verband wordt het volgende overwogen. 4.3. Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil - immers: de gemeente heeft het aangevoerd en eisers hebben, desgevraagd, verklaard dit niet tegen te spreken - dat in een stad als 's-Hertogenbosch een opvangmogelijkheid als die waarover het hier gaat, een noodzaak is. Er zijn nu eenmaal vele ernstige drugsverslaafden, die, als er geen voorziening voor dag- en nachtopvang zou zijn, een zwervend bestaan zouden lijden en op vele en verschillende plaatsen aanzienlijke overlast zouden veroorzaken, veel ernstiger in elk geval dan mogelijk het geval is bij een behoorlijke opvang. Het bevorderen van een dergelijke opvang is een taak en verantwoordelijkheid van de gemeente en dient daarmee een - klemmend - publiek belang. 4.4. Het lijdt geen twijfel dat de aanwezigheid van een opvangcentrum problemen kan meebrengen voor de wijk waarin zo'n centrum is gevestigd. Ten aanzien van geen van de (ernstige) gevaren waarvoor eisers vrezen, kan op voorhand gezegd worden dat dezen zich ten onrechte zorgen maken. Kennelijk hebben zich ook in de buurt van de huidige (tijdelijke) opvang, in de Vliertstraat, problemen voorgedaan, die onder meer aanleiding hebben gegeven tot aanwijzingsbesluiten van de burgemeester van de gemeente op grond van artikel 10A van de Algemene plaatselijke verordening 1996 's-Hertogenbosch, kort gezegd: samenscholingsverboden die moeten voorkomen dat groepen personen zich op de openbare weg ophouden met het gebruik van of de handel in harddrugs. 4.5. Dergelijke problemen wegen naar hun aard in een woonwijk zwaarder dan in een stadsdeel waar niemand of slechts een enkeling woont. Het staat vast dat in de onmiddellijke omgeving van de panden Oranje Nassaulaan 6-10 veel woningen gelegen zijn. Direct naast deze panden wonen gezinnen, en in de Luybenstraat, op de hoek waarvan het pand met nummer 10 ligt, hebben de meeste panden een woonbestemming. In het bijzonder hierdoor is de keuze van (de bevoegde organen van) de gemeente om de hier besproken panden aan te kopen en te bestemmen voor deze vorm van opvang een hachelijke, in elk geval in deze - hier aan de orde zijnde - zin dat het gevaar van hinder voor de omwonenden, zoals eisers, verre van denkbeeldig is. 4.6. Het is duidelijk dat hier (zwaarwegende) belangen met elkaar botsen: enerzijds het besproken publieke belang van een opvangcentrum als het onderhavige, anderzijds het hier kort aangeduide belang van de omwonenden en de andere belanghebbenden uit de directe omgeving. Het is, in algemene zin gezegd, niet de taak van de burgerlijke rechter om deze belangen tegen elkaar af te wegen. In wezen gaat het hierbij in de eerste plaats om een afweging binnen het bestek van de ruimtelijke ordening, en daarmee om een taak van organen zoals de raad van de gemeente. In dat verband verdient vermelding dat de bestuursrechter, in zijn toetsende rol inzake de toepassing van voorschriften van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, tot dusver geen grond heeft gezien om enig hier relevant besluit van een orgaan van de gemeente te schorsen. In dit kort geding kan hieraan worden toegevoegd dat er geen (concrete) andere locaties zijn genoemd waarvan zelfs maar is aangevoerd dat zij, gelet op alle betrokken belangen, geschikter zijn voor een opvangcentrum dan de locatie die thans ter discussie staat. Een en ander betekent dat er in dit kort geding van moet worden uitgegaan dat er geen alternatieve locatie voorhanden is. 4.7. Concrete gevallen van (ontoelaatbare) hinder hebben zich, uiteraard, nog niet voorgedaan. De vermelde vaststaande feiten rechtvaardigen de conclusie dat de gemeente de bezwaren serieus neemt. Zij heeft een extern bureau ingeschakeld om te rapporteren over de factoren die bepalend zijn voor de meldingen van overlast, de burgemeester heeft naar aanleiding van ervaringen rondom de Vliertstraat maatregelen genomen ter beperking van de daar ondervonden overlast en de raad heeft op 22 februari 2001 besloten tot een groot aantal maatregelen die de aan de gewraakte locatie verbonden overlast dienen te beteugelen. Vermelding verdient hierbij onder meer punt 23 van het desbetreffende - door de raad aanvaarde - voorstel van B & W, dat inhoudt dat de gemeente de opvangvoorziening tijdelijk of definitief kan sluiten indien uit de toekomstige evaluatie blijkt dat de situatie ook na het treffen van maatregelen onbeheersbaar wordt. 4.8. In algemene zin kan er, mede op grond van hetgeen onder 4.7 is vermeld, van worden uitgegaan dat de gemeente de mogelijkheid en de bereidheid heeft om maatregelen te nemen waardoor schade voor Eisers zoveel mogelijk wordt voorkomen. De eventuele schade die voortvloeit uit onrechtmatige gedragingen waarvoor zij aansprakelijk is, dient zij te vergoeden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat eisers aan de raad van de gemeente op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verzoeken om vergoeding, naar billijkheid, van hun schade, voorzover dit artikel daarvoor de ruimte biedt. 4.9. Op grond van hetgeen onder 4.3 tot en met 4.8 is overwogen, kan thans niet worden gezegd dat de gemeente zodanige onrechtmatige hinder zal toebrengen dat de in dit kort geding door eisers gevorderde - verregaande - voorzieningen zijn gerechtvaardigd en geboden. De vordering wordt dan ook afgewezen. Eisers worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding. 5. De beslissing De president: wijst de vordering af; veroordeelt eisers in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de wederpartij begroot op f. 1.950,00, waarvan f. 1.550,00 salaris procureur en f. 400,00 verschotten. Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis, president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2001 in tegenwoordigheid van de griffier. type: IvR/MH coll: