Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0599

Datum uitspraak2001-02-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 01/22 WW44 V03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Conceptnotitie inzake dakopbouwen, waarvan op dit moment niet duidelijk is of daarin verwoorde visie stand zal houden, voldoet niet aan vereiste van "goede ruimtelijke onderbouwing" ex art. 19.1 WRO. Verlenen vergunning en vrijstelling (19.2 WRO (nieuw)) voor vergroten van woning door middel van een derde bouwlaag. Het bouwplan strijdt met het bestemmingsplan dat ter plaatse twee bouwlagen toestaat. Sprake is van een door GS aangegeven geval waarin B&W ex art. 19.2 WRO vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan. Evenwel is niet voldaan aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing. B&W hebben zich, wat betreft dit vereiste, gebaseerd op de "Conceptnotitie voor dakopbouwen Lewenborg". In beginsel zou deze notitie naar aard en inhoud bezien, kunnen worden aangemerkt als "goede ruimtelijke onderbouwing" ex art. 19 WRO. Echter, de status van de conceptnotitie, c.q. het stadium waarin die notitie zich bevindt, maakt dat deze in casu niet kan worden geduid als goede ruimtelijke onderbouwing. Daarbij is van belang dat het slechts een conceptnotitie is die nog ter inzage wordt gelegd en niet een door B&W of door de gemeenteraad vastgesteld stuk. Het ligt ook in de bedoeling dat nog dit jaar een concept-bestemmingsplan ter inzage zal worden gelegd, in welk plan de visie van de conceptnotitie verwerkt zal zijn. Schorst het bestreden besluit. Burgemeester en wethouders van Groningen, verweerders. P.J.W.M. Vermeulen (president)


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN SECTOR BESTUURSRECHT Reg.nr.: AWB 01/22 WW44 V03 U I T S P R A A K van de president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van A, B, C en D E en F en G H, allen wonende te I, verzoekers, gemachtigde: mr. K.B. Huizenga ten aanzien van het besluit van 6 december 2000, nr. 20001810, van burgemeester en wethouders van Groningen, verweerders, gemachtigde: mr. I.A. Hop. 1. PROCESVERLOOP Bij besluit van 6 december 2000, nr. 20001810, hebben verweerders onder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), J te I (hierna te noemen: vergunninghouder), vergunning verleend voor het vergroten van de woning plaatselijk bekend […] […] te I, door middel van een dakopbouw. Tegen dit besluit (hierna te noemen: het bestreden besluit) hebben verzoekers op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb, bij brief van 3 januari 2001, een bezwaarschrift ingediend bij verweerders. Bij verzoekschrift van gelijke datum hebben verzoekers de president gevraagd met betrekking tot het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat met de bouw zal worden gewacht totdat op de ingediende bezwaarschriften is beslist. Op de voet van artikel 8:26, eerste lid, Awb, is vergunninghouder bij brief van 11 januari 2001 in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Verweerders hebben op 17 januari 2001 de op de zaak betrekking hebbende stukken, alsmede een verweerschrift ingediend. Op 23 januari 2001 hebben verweerders een drietal nadere stukken ingezonden. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden. Het verzoek is behandeld ter zitting van de president van 8 februari 2001. Verzoekers A en B zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. K.B. Huizenga. Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde, vorengenoemd. Voorts zijn ter zitting in persoon verschenen vergunninghouder en zijn echtgenote. 2. RECHTSOVERWEGINGEN Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het perceel waarop de te vergroten woning is gesitueerd heeft op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Lewenborg D" de bestemming 'Eengezinshuizen EG I'. Op grond van het op de bij dit bestemmingsplan behorende plankaart aangegevene zijn op evengenoemde gronden twee bouwlagen toegestaan. Vaststaat, hetgeen partijen niet betwisten, dat het realiseren van een derde bouwlaag in strijd is met het vorenbepaalde. Verweerders hebben, gelet op deze strijdigheid, de op 29 mei 2000 ingediende aanvraag om bouwvergunning op de voet van artikel 46, derde lid, laatste volzin, Woningwet, tevens aangemerkt als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Artikel 19, tweede lid WRO, bepaalt dat burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. Gedeputeerde staten hebben bij besluit van 11 april 2000 (brief van 13 april 2000) vorenbedoelde categorieën van gevallen vastgesteld. De president stelt vast dat de voorgestane bouw ziet op een situatie als genoemd op pagina 18 van evenbedoeld besluit onder A2, op grond waarvan -samengevat- in een geval als het onderhavige met toepassing van artikel 19, tweede lid, WRO vrijstelling kan worden verleend van het geldend bestemmingsplan, in die zin dat van de bebouwingsvoorschriften kan worden afgeweken ten behoeve van het realiseren van (maximaal) één extra bouwlaag. Terzake van het antwoord op de vraag of verweerders de bevoegdheid toekomt in het onderhavige geval toepassing te geven aan artikel 19, tweede lid, WRO dient vervolgens te worden beoordeeld of sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing. Artikel 19, eerste lid, WRO bepaalt dat onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur wordt verstaan een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffend gebied. Verweerders hebben zich voor wat betreft het vereiste van een 'goede ruimtelijke onderbouwing', naar uit de terzake overgelegde stukken blijkt, gebaseerd op de "Conceptnotitie voor dakopbouwen Lewenborg" van 23 november 2000. Ter zitting is dit desgevraagd namens verweerders bevestigd. De president is van oordeel dat de conceptnotitie, vorengenoemd, naar aard en inhoud bezien in beginsel zou kunnen worden aangemerkt als 'goede ruimtelijke onderbouwing' als bedoeld in artikel 19 WRO. Echter, de status van de conceptnotitie, c.q. het stadium waarin die notitie zich bevindt, maakt dat de conceptnotitie naar het voorlopig oordeel van de president, in casu niet kan worden geduid als goede ruimtelijke onderbouwing. Van belang daarbij acht de president dat het slechts een conceptnotitie is, en niet een door verweerders of door de gemeenteraad vastgesteld stuk. Het is thans speculatief of, en zo ja in hoeverre, de conceptnotitie zal leiden tot een stuk in meer formele zin. Zeker niet van belang ontbloot acht de president daarbij dat, namens verweerders ter zitting is verklaard, de conceptnotitie vanaf 15 februari 2001 gedurende een periode van vier weken ter inzage zal liggen, in welke periode burgers erop kunnen reageren. De reacties zullen vervolgens in de notitie worden verwerkt, en daarna aan de gemeenteraad worden voorgelegd. Het ligt ook in de bedoeling dat nog in dit jaar een concept-bestemmingsplan ter inzage zal worden gelegd, in welk plan de visie als verwoord in de notitie van 23 november 2000 verwerkt zal zijn. Gelet op het gegeven dat het bestreden besluit als basis heeft een conceptnotitie, waarvan op dit moment geenszins duidelijk is of de daarin verwoorde visie stand zal houden, kan bezwaarlijk worden gesteld dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing. Het voorgaande, thans het overige door verzoekers aangevoerde daargelaten, leidt de president tot het oordeel dat het bestreden besluit in de daartegen door verzoekers aangespannen procedure naar het zich thans laat aanzien niet ongewijzigd in stand zal kunnen blijven. Onder deze omstandigheden dient doorslaggevend belang te worden toegekend aan het belang dat verzoekers hebben bij schorsing van het bestreden besluit. Aangezien niet uitgesloten kan worden dat verweerders de aan het bestreden besluit klevende gebrek bij de beslissing(en) op de daartegen ingediende bezwaarschriften zal kunnen herstellen, acht de president termen aanwezig het bestreden besluit te schorsen voor na te noemen termijn. Tevens ziet de president aanleiding op grond van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat het door verzoekers betaalde griffierecht ad ¦ 225,00 door de gemeente Groningen aan verzoekers wordt vergoed. 3. BESLISSING De president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen, RECHT DOENDE - schorst het besluit van burgemeester en wethouders van Groningen van 6 december 2000, nr. 20001810, tot en met zes weken na de datum van de bekendmaking van de beslissing op het daartegen door verzoekers ingediende bezwaarschrift; - bepaalt dat de gemeente Groningen het betaalde griffierecht ad ¦ 225,00 aan verzoekers dient te vergoeden. Aldus gegeven door mr. P.J.W.M. Vermeulen als president en in het openbaar door hem uitgesproken op 15 februari 2001, in tegenwoordigheid van M.J. 't Hart als griffier. De griffier, wnd. De president, fgd. uitspraak verzonden op: 15 februari 2001 typ: fz