
Jurisprudentie
AB0595
Datum uitspraak2001-03-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/140432-98
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/140432-98
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Parketnummer : 16/140432-98
Datum uitspraak : 19 maart 2001
Tegenspraak
Raadsvrouwe: mr. A. van Holten,
advocaat te Lelystad
G/T: N
V O N N I S
van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
verdachte,
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2001.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Van de dagvaarding is een kopie als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
2. De bewijsbeslissing
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair en 1 subsidiair en onder 2 primair en 2 subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Gezien de stukken en op grond van het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank niet tot de overtuiging gekomen dat verdachte de hem tenlastgelegde seksuele handelingen heeft gepleegd. Daarbij heeft de rechtbank het volgende overwogen.
In maart 1996 wordt door de directeur van de Camphill Gemeenschap Christophorus besloten om vanwege Christophorus aan de ouders van een aantal pupillen te melden dat verdachte - toen groepsleider van hun kinderen in de afdeling Cantecleer - op non actief is gesteld vanwege grensoverschrijdend gedrag, nadat hij slapend in bed was aangetroffen bij een van de pupillen. De ouders werd gevraagd om op te letten op eventuele signalen van seksueel misbruik.
Vervolgens hebben de ouders van een pupil, A, in juli 1997 aangifte gedaan van seksueel misbruik, nadat in een therapie tussen september 1996 en februari 1997 mogelijk seksueel misbruik naar voren zou zijn gekomen, en in april is er met de betrokken jongen een studioverhoor gehouden.
In maart 1998 hebben de ouders van een tweede jongen, B, eveneens aangifte gedaan van seksueel misbruik en is met deze jongen eveneens een studioverhoor gehouden.
De rechtbank acht het bewijs in de zaak van A. noch wettelijk noch overtuigend bewezen, nu zij ernstige twijfel heeft aan het werkelijkheidsgehalte/waarheidsgehalte van de door A. afgelegde verklaring omtrent de tenlastegelegde seksuele misdraging van zijn groepsleider verdachte. Er is naar het oordeel van de rechtbank gerede twijfel mogelijk omtrent het vermogen van A. om onderscheid te maken tussen fantasie en werkelijkheid; dit volgt eveneens uit de in het dossier afgelegde verklaringen. De mogelijke invloeden van buiten op deze jongen met zijn beperkte geestelijke vermogens kunnen naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden uitgesloten. Er is een lange periode verlopen tussen de eerste verdenkingen in de richting van verdachte, de directe reactie daarop van de zijde van Christophorus en de bekendmaking aan de ouders en de uiteindelijke aangifte. Bovendien merkt de rechtbank op dat door de moeder van A. in verband met mogelijk seksueel misbruik is verklaard over aandoeningen aan het geslachtsdeel van A. en behandelingen daarvoor, die door de arts van Christophorus nimmer zijn geconstateerd en waarvoor evenmin behandeling is ondergaan.
De rechtbank acht evenmin het bewijs in de zaak van B. wettelijke en overtuigend bewezen. De verklaring die B. zelf over het gebeurde heeft afgelegd komt de rechtbank chaotisch en weinig samenhangend voor, terwijl er bovendien niet uit naar voren komt dat er ontegenzeggelijk sprake zou zijn geweest van ongeoorloofd seksueel gedrag door de groepsleider verdachte. De overige verklaringen in deze zaak zijn verklaringen van een tweetal personen, die omtrent het gebeuren van B., al dan niet door tussenkomst van een derde, hebben gehoord. Nu de verklaring van B. zelf reeds onvoldoende bewijskracht in zich draagt, kunnen deze verklaringen hierop niet de aanvulling vormen.
3. DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 1 subsidiair en onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mrs. R.H.M. Jansen, J.E. Kruijff-Bronsing, M.L. van der Bel, bijgestaan door mr. A.P.F.M. van der Loo als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2001.