
Jurisprudentie
AB0594
Datum uitspraak2001-03-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers99/4126
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers99/4126
Statusgepubliceerd
Indicatie
Belanghebbende drijft sinds 1992 onderneming als automatiseringsdeskundige (ontwikkelen van software). In november 1996 en september 1997 neemt hij grote opdrachten aan via intermediair. Daarop worden, op aanwijzing van de inspecteur die voor de loonbelasting bevoegd is voor de intermediair, loonbelasting en premies ingehouden. Daarnaast vervult belanghebbende nog kleinere, zelf verworven opdrachten.
Hof: belanghebbende drijft een onderneming in de zin van art. 6 Wet IB 1964. De werkzaamheden voor de via de intermediair verkregen opdrachten vinden plaats in het kader van de uitoefening van die onderneming.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 28 december 1999, ingediend door A (AB accountants belastingadviseurs) te Z als gemachtigde.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 23 november 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen voor het jaar 1997.
De aanslag werd berekend naar een belastbaar inkomen van f 63.006 zonder verrekening van loonheffing.
Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 125.488 onder verrekening van onder meer ƒ 45.830 aan loonheffing.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en, uiteindelijk, primair tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van f 63.006 onder verrekening van ƒ 45.830 aan loonheffing, en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 83.664 onder verrekening van ƒ 45.830 aan loonheffing.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert primair tot bevestiging van de bestreden uitspraak en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 88.309 onder verrekening van ƒ 45.830 aan loonheffing.
Bij brief van 25 september 2000 heeft de inspecteur het Hof toegezonden een kopie van een uitspraak van het Hof van 8 april 1997 (nr. 96/0777), welke uitspraak door de inspecteur in zijn verweerschrift werd genoemd. Bij zijn brief heeft hij meegezonden een kopie van een brief van de gemachtigde van belanghebbende van 20 september 2000, waarin de gemachtigde de inspecteur verzocht om toezending van een kopie van deze niet gepubliceerde uitspraak.
Ter zitting van 2 maart 2001 zijn verschenen de voornoemde gemachtigde, vergezeld van belanghebbende en diens echtgenote, en, namens de inspecteur, mr.drs. C. De gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en met vijf bijlagen overgelegd. De inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en met een bijlage overgelegd. Partijen hebben over en weer van de bijlagen kennis kunnen nemen en zich daarover kunnen uitlaten. De genoemde stukken worden tot de gedingstukken gerekend.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is automatiseringsdeskundige. In het onderhavige jaar ontwikkelde hij, evenals in voorgaande jaren, onder de naam “Bureau D” in opdracht van derden technische software. Belanghebbende heeft geen personeel in dienst. Hij wordt in zijn werkzaamheden bijgestaan door zijn echtgenote. De werkzaamheden verrichtte belanghebbende deels thuis, alwaar hij beschikt over een kantoorruimte met geavanceerde apparatuur, en deels op locatie bij de opdrachtgevers.
2.2. Belanghebbende werd ter zake van de onder 2.1. vermelde werkzaamheden voor de jaren 1992 (in welk jaar hij na een faillissement van zijn toenmalige werkgever voor zichzelf begon) tot en met 1996 door de inspecteur aangemerkt als ondernemer in de zin van artikel 6 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).
2.3. In de jaren 1992 tot en met 1997 deed belanghebbende ten behoeve van zijn werkzaamheden aanschaffingen van hardware, software, kantoorinrichting, boeken enzovoorts, tot de volgende bedragen (exclusief omzetbelasting):
ƒ 8.758
1993 ƒ 39.416 (waaronder personenauto ƒ 30.261)
1994 ƒ 10.065
1995 ƒ 16.540
1996 ƒ 41.695 (waaronder personenauto ƒ 27.696)
1997 ƒ 4.799.
In totaal bedroegen de investeringen ƒ 121.273.
2.4. Op 11 november 1996 heeft belanghebbende -als opdrachtnemer- een overeenkomst gesloten met E BV. E BV is een bedrijf dat optreedt als intermediair tussen bedrijven die behoefte hebben aan deskundige automatiseringscapaciteit en aanbieders daarvan. Een kopie van deze overeenkomst behoort tot de stukken als deel van bijlage 13 bij het verweerschrift. Deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De ondergetekenden, [E BV] en opdrachtnemer, komen het volgende overeen.
Artikel 1: Opdracht
De opdrachtnemer verbindt zich jegens [E BV] om werkzaamheden te verrichten op het terrein van de ontwikkeling van geautomatiseerde systemen, adviesverlening en specialistische ondersteuning terzake, ten behoeve van de opdrachtgever zoals nader omschreven in de opdrachtspecificatie.
Artikel 2: Duur en einde van de opdracht
1. De overeenkomst eindigt door de voltooiing van onderhavig project dan wel door het verstrijken van de overeengekomen duur. Indien [E BV] een verlenging van deze overeenkomst wenst, dient zij dat uiterlijk vier weken voor het einde van de overeenkomst schriftelijk aan de opdrachtnemer kenbaar te maken.
2. De opdrachtnemer is bereid éénmalig in te stemmen met een verlenging van deze overeenkomst voor de duur van een door [E BV] te bepalen periode, vastgesteld door opdrachtgever. Wanneer opdrachtnemer geen verdere verlenging van de overeenkomst wenst, dient hij dat schriftelijk aan [E BV] te berichten uiterlijk binnen één week na dagtekening van de in lid 1 bedoelde mededeling van [E BV].
3. [E BV] heeft het recht deze overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen, indien de opdrachtgever(s) schriftelijk te kennen heeft/hebben gegeven dat opdrachtnemer de werkzaamheden niet naar behoren uitvoert.
4. Indien gedurende de eerste 15 werkdagen na aanvang van de werkzaamheden blijkt dat opdrachtnemer niet naar tevredenheid c.q. niet konform de verwachting van [E BV] of de opdrachtgever funktioneert, dan is [E BV] gerechtigd de opdracht te beëindigen. [E BV] is ten aanzien van de gewerkte dagen geen betaling verschuldigd, tenzij de opdrachtgever toch tot betaling overgaat.
5. Indien de opdrachtgever, bij wie de opdrachtnemer de werkzaamheden uitvoert, de overeenkomst met [E BV] beëindigt, eindigt de overeenkomst tussen [E BV] en de opdrachtnemer eveneens per die datum. [E BV] zal de opdrachtnemer hiervan schriftelijk in kennis stellen.
6. [E BV] zal in geval van wanbetaling van de opdrachtgever(s), ten behoeve waarvan opdrachtnemer zijn werkzaamheden verricht, opdrachtnemer daarvan in kennis stellen en op verzoek bewijsstukken terzake ter inzage geven. Dit omdat [E BV] na bedoelde melding niet meer gehouden is verdere werkzaamheden van opdrachtnemer te vergoeden. Opdrachtnemer is gerechtigd alle verdere werkzaamheden te staken.
7. In geval van niet-betaling door de opdrachtgever is [E BV] niet gehouden tot betaling aan opdrachtnemer over te gaan.
Artikel 3: Geheimhouding
(…)
Artikel 4: Eigendomsrechten, vrijwaring
(…)
Artikel 5: Facturering
1. De opdrachtnemer zal per nader overeen te komen periode tijdverantwoordingsstaten opstellen. Deze staten dienen aan de opdrachtgever en aan [E BV] ter goedkeuring te worden voorgelegd. [E BV] is slechts gehouden facturen te accepteren die zijn gebaseerd op goedgekeurde tijdverantwoordingsstaten.
2. De opdrachtnemer zal de verrichte werkzaamheden maandelijks factureren. De facturen zullen 30 dagen na ontvangst betaalbaar worden gesteld.
3. [E BV] heeft het recht door haar te betalen factuurbedragen te compenseren met ieder bedrag dat zij van opdrachtnemer uit welke hoofde dan ook tegoed mocht hebben.
Artikel 6: Tarieven, werkzaamheden buiten overeengekomen uren
1. De opdrachtnemer mag in beginsel de werkzaamheden naar eigen inzicht en op zelf bepaalde tijden en plaatsen verrichten. Wel zal opdrachtnemer daarbij algemene gebruiken en normen van fatsoen in acht nemen, alsmede gebruikelijke openingstijden niet negeren.
2. Indien [E BV] zulks nodig oordeelt, is de opdrachtnemer gehouden extra inspanning te leveren om de overeengekomen werkzaamheden uit te voeren. Deze extra inspanning kan onder meer bestaan uit het inzetten van extra medewerkers, danwel uit het verrichten van werkzaamheden boven de geplande uren.
3. Aanpassing van het geldende tarief is slechts mogelijk ingeval van verlenging van deze overeenkomst. Behoudens andere schriftelijke afspraken tussen partijen, zal de aanpassing nimmer hoger zijn dan overeenkomstig het geldende prijsindexcijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De aanpassing van het tarief zal nimmer hoger zijn dan de aanpassing die [E BV] bij opdrachtgever(s) heeft kunnen bedingen.
Artikel 7: Rechtsvorm opdrachtnemer
(…)
Artikel 8: Fiscaliteit en sociale verzekeringen
Hoewel zowel [E BV] als opdrachtnemer geen reden zien om deze overeenkomst aan te merken als een (fiktief) dienstverband, kan niet met 100% zekerheid uitgesloten worden dat de bedrijfsvereniging en/of de fiscus wel tot die stellingname komen. Voor die situatie neemt [E BV] geen enkele verantwoordelijkheid. [E BV] heeft het recht en de uitdrukkelijke toestemming van opdrachtnemer om op de fakturen van opdrachtnemer zonder meer in te houden een bedrag voldoende groot om de volledige afdracht aan de bedrijfsvereniging te kunnen doen en indien door [E BV] noodzakelijk geacht een bedrag voldoende groot om eventuele afdrachten jegens de fiscus te kunnen voldoen. In het geval opdrachtnemer géén voorlopige aanslagen heeft gevraagd terzake van onderhavige inkomsten en/of opdrachtnemer geen bewijsstukken aan [E BV] kan overleggen waaruit tijdige en volledig voldoening van alle relevante belastingen blijkt, zal [E BV] inhouding noodzakelijk kunnen achten.
Artikel 9: Schadebepaling
In het geval opdrachtnemer gedurende de opdracht of binnen één jaar na afloop daarvan op enigerlei wijze, direkt of indirekt een overeenkomst aan gaat met de opdrachtgever dan wel de bij deze opdracht betrokken kliënt van opdrachtgever, lijdt [E BV] door die handeling schade. Deze schade wordt reeds nu vastgesteld op ƒ 50.000,-- welk bedrag alsdan onmiddellijk door [E BV] vorderbaar en inbaar is. Dit bedrag is niet voor rechterlijke matiging vatbaar.
Artikel 10: Rechtskeuze en bevoegde rechter
(…)
Artikel 11: Overige bepalingen
(…)”.
2.5. De in artikel 1 onder 2.4. hiervóór bedoelde opdrachtspecificatie luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Opdrachtnemer : Bureau D
Medewerker : [belanghebbende]
Omschrijving werkzaamheden : leveren van expertise op projektbasis ten behoeve van
het ontwikkelen van geautomatiseerde systemen
Tarief all-in : ƒ 87,50 bruto exclusief BTW per gepresteerd uur
Periode : 21-10-1996 tot en met 31-12-1996
Vervolgopdrachten optie : tot verlenging
Minimale inzet per week : zoveel als redelijkerwijs noodzakelijk
Plaats van uitvoering : F BV
Opdrachtgever : F BV
(…)”.
2.6. Met betrekking tot de onder 2.4. hiervóór bedoelde overeenkomst heeft E BV op 20 januari 1997 belanghebbende de volgende brief geschreven (een kopie is bijlage 13a bij het verweerschrift):
“Naar aanleiding van het telefonisch onderhoud bevestigen wij hiermee dat bovengenoemd kontrakt is verlengd tot en met 13 januari 1997. De inzet bedraagt 3 dagen per week.
Het kontrakt zal vanaf deze datum stilzwijgend per maand verlengd worden, waarbij een opzegtermijn van 1 maand van kracht is.”.
De overeenkomst tussen belanghebbende en E BV ter zake van de werkzaamheden voor de opdrachtgever F BV is uiteindelijk beëindigd op 11 augustus 1997.
2.7. Op 1 september 1997 heeft belanghebbende wederom een overeenkomst gesloten met E BV. Een kopie van deze overeenkomst behoort tot de stukken als deel van bijlage 13 van het verweerschrift. De tekst van deze overeenkomst is gelijkluidend aan die van de onder 2.4. hiervóór weergegeven overeenkomst. Ook de bijbehorende opdrachtspecificatie komt overeen met de onder 2.5. hiervóór weergegeven specificatie, zij het dat in de onderhavige specificatie als tarief een bedrag van ƒ 95 is opgenomen, dat als contractsperiode is genoemd 1 september 1997 tot en met 1 december 1997 en dat als plaats van uitvoering en als opdrachtgever zijn vermeld “G BV te Q” en “H BV”. In december 1997 is de contractsperiode verlengd tot en met 31 december 1997.
2.8. Belanghebbende declareerde ter zake van werkzaamheden in 1997 bij E BV en andere opdrachtgevers de volgende bedragen (exclusief omzetbelasting):
E BV werkzaamheden F BV januari 136 uur ƒ 11.900
J BV 10 uur ƒ 875
E BV werkzaamheden F BV februari 102 uur ƒ 8.925
Bureau K 66 uur ƒ 5.610
L Metaalwaren 2 uur ƒ 170
E BV werkzaamheden F BV maart 94 uur ƒ 8.225
E BV idem april 104 uur ƒ 9.100
E BV idem mei 70 uur ƒ 6.125
E BV idem juni 57 uur ƒ 4.987,50
E BV idem juli 106 uur ƒ 9.275
M Systems BV 55 uur ƒ 2.635
E BV werkzaamheden F BV augustus 24 uur ƒ 2.100
N Technology 47 uur ƒ 3.995
E BV werkzaamheden H BV september 160 uur ƒ 15.200
P BV ƒ 3.600
E BV werkzaamheden H BV oktober 176 uur ƒ 16.720
E BV idem november 136 uur ƒ 12.920
E BV idem december 88 uur ƒ 7.600
In totaal behaalde belanghebbende aldus een omzet van ƒ 129.962,50, waarvan ƒ 113.077,50 door opdrachten via E BV en ƒ 16.885 door werk voor zes andere opdrachtgevers.
Op zijn declaraties verantwoordde belanghebbende 1433 in 1997 gewerkte uren, waarvan 1253 uren voor opdrachten via E BV en 180 uren voor andere opdrachten. Volgens een overzicht bij de pleitnota werkte belanghebbende naast de uit de declaraties blijkende uren nog 178 uren voor een opdracht van P BV en 373 overige uren.
2.9. Ook na 1997 heeft belanghebbende opdrachten aangenomen na bemiddeling van een intermediair, R Automatisering BV.
2.10. E BV heeft op de door haar aan belanghebbende op diens declaraties betaalde bedragen loonbelasting/premie volksverzekeringen (loonheffing) en premies werknemersverzekeringen ingehouden en afgedragen.
2.11. Belanghebbende heeft bij Aegon een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering gesloten. Hij voert een boekhouding en laat jaarstukken vervaardigen door een accountantsbureau. Voor de heffing van omzetbelasting is belanghebbende aangemerkt als ondernemer. Sinds 1992 is de onderneming van belanghebbende ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te P.
2.12. Tot de stukken (bijlage 16 bij het verweerschrift) behoort een kopie van een brief van de inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen te P van 25 juni 1996, gericht aan E BV. Deze brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“In vervolg op de diverse besprekingen die wij hebben gevoerd inzake de problematiek m.b.t. de inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen van automatiseringsdeskundigen bericht ik u het volgende.
De werkgroep uitzendproblematiek heeft een “Handreiking voor de inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen in de automatiseringsbranche” opgesteld. Het ministerie van financiën heeft echter te kennen gegeven dat het niet is toegestaan om de handreiking als beleid in voorbereiding naar buiten te brengen. De handreiking kan echter wel dienen om in individuele gevallen een standpunt uit te dragen. Een aantal eenheden heeft inmiddels haar standpunt bepaald, evenals de eenheid Belastingdienst Grote ondernemingen te P.
Dit standpunt komt op het volgende neer:
[E BV] sluit een contract met een natuurlijke persoon
Op grond van artikel 4 onderdeel d van de Wet op de loonbelasting, juncto art 2a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1990 moet altijd loonbelasting/premie volksverzekeringen worden ingehouden.
Slechts in de volgende gevallen kan inhouding achterwege blijven:
De werkzaamheden worden door een ander dan de natuurlijke persoon verricht, bijvoorbeeld door een werknemer van de natuurlijke persoon of door een deskundige van buiten, of
De natuurlijke persoon heeft ten tijde van het sluiten van het contract deskundig automatiseringspersoneel in dienst.
Is een natuurlijke persoon ondernemer voor de inkomstenbelasting, dan kan de ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen worden verrekend met de over de winst verschuldigde inkomstenbelasting/premieheffing. Indien de ondernemer voorlopige aanslagen inkomstenbelasting heeft ontvangen kan hij deze laten verminderen op grond van de ingehouden of nog in te houden loonbelasting/premie volksverzekeringen.
(…)”
2.13. Belanghebbende deed voor het onderhavige jaar voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangifte van een belastbaar inkomen van ƒ 63.006. De aanslag werd met dagtekening 24 juni 1999 conform de ingediende aangifte vastgesteld.
2.14. Tegen de aanslag werd door belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Daarin verzocht hij de inspecteur de door E BV ingehouden loonheffing ad ƒ 45.830 met de aanslag te verrekenen.
2.15. Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft de inspecteur vervolgens het standpunt ingenomen dat belanghebbende ter zake van de werkzaamheden bij E BV inkomsten uit arbeid genoot en dat de overige in het jaar 1997 verrichte werkzaamheden zo gering van omvang waren dat zij dienden te worden aangemerkt als niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden in de zin van artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet. Dit standpunt leidde ertoe dat correcties werden aangebracht op de berekening van het belastbare inkomen van belanghebbende (met betrekking tot aftrekbare kosten, vervallen van zelfstandigen- en meewerkaftrek, opheffing van de oudedagsreserve), zodat dit nader werd vastgesteld op ƒ 125.488. Bij de bestreden uitspraak werd de aanslag verminderd, uitgaande van het zojuist vermelde belastbare inkomen en onder verrekening van ƒ 45.830 aan loonheffing.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
Zijn de werkzaamheden van belanghebbende voor E BV verricht in het kader van een door belanghebbende gedreven onderneming in de zin van artikel 6 van de Wet?
Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, kan belanghebbende zich dan met vrucht beroepen op een door de inspecteur bij hem gewekt vertrouwen dat de opbrengst van de werkzaamheden voor E BV zouden worden aangemerkt als winst uit onderneming?
Indien de vorige vragen ontkennend worden beantwoord, zijn dan de overige werkzaamheden van belanghebbende aan te merken als het drijven van een onderneming in de zin van artikel 6 van de Wet?
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
Ter zitting is daaraan door partijen, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd.
Van de zijde van belanghebbende:
De inspecteur schrijft in het verweerschrift dat aan P BV voor ƒ 3.600 hardware zou zijn geleverd. Dat is niet het geval. Ook daar ging het om door belanghebbende ontwikkelde software.
Belanghebbende werkt sinds 1992 volledig zelfstandig. In 1996 werd hij gebeld door E BV. Hij had niet eerder bij F BV gewerkt. Natuurlijk richt hij zich naar de werksituatie bij F BV; hij moet de klanten te vriend houden.
Belanghebbende probeert altijd meer projecten tegelijk aan te nemen om risico te spreiden.
Toen het project bij F BV af was, belde E BV enige tijd later met de vraag of belanghebbende interesse had in een nieuwe opdracht die E BV beschikbaar had. Hij kreeg de gegevens van die opdrachtgever en is zelf met die opdrachtgever in onderhandeling getreden. De gemaakte afspraken werden doorgegeven aan E BV, die deze in overeenkomsten neerlegde.
De niet in declaraties terug te vinden uren die belanghebbende in zijn onderneming werkte betreffen zaken als administratie voeren, telefoontjes, vooronderzoek, offertes maken. Zo’n offerte is soms een dubbel A4-tje, maar soms ook een boekwerkje.
Belanghebbende werd in 1998 door R Automatisering BV benaderd. Waarschijnlijk was zijn naam daar nog bekend van een sollicitatie in 1992. Toen hij opdrachten aannam van R Automatisering BV moest hij vervolgens nee zeggen op volgende aanbiedingen van opdrachten van E BV.
Toen belanghebbende medio 1999 merkte dat het aannemen van opdrachten via intermediairs voor de inspecteur aanleiding was hem voor de inkomstenbelasting de status van ondernemer te ontzeggen, is hij met die vorm van verwerven van omzet gestopt en is hij weer zelfstandig opdrachten gaan vergaren.
Wij stemmen ermee in dat indien wordt afgeweken van de normale termijn van zes weken de uitspraak wordt gedaan en verzonden zodra deze gereed is en hoeven daarover dan geen bericht.
Door de inspecteur:
Voor zover ik weet wordt door E BV steeds loonheffing ingehouden bij opdrachtnemers/natuurlijke personen. De toets van de aard van de werkzaamheden wordt dan overgelaten aan de aanslagregelaar in de inkomstenbelasting.
In 1998 is van belanghebbende ƒ 41.540 aan loonheffing ingehouden.
Voor zover mij bekend zijn er over deze problematiek geen andere procedures aanhangig.
In het geval de subsidiaire stellingname van belanghebbende van belang wordt, wil ik in de gelegenheid worden gesteld nog te reageren op de bij de pleitnota overgelegde cijfermatige uitwerking daarvan. Ik kan daar nu niet adequaat op reageren.
Ik stem ermee in dat indien wordt afgeweken van de normale termijn van zes weken de uitspraak wordt gedaan en verzonden zodra deze gereed is en hoef daarover dan geen bericht.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Vast staat dat belanghebbende voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1992 tot en met 1996 is aangemerkt als een belastingplichtige die winst uit onderneming geniet in de zin van artikel 6 van de Wet.
5.2. In zijn primaire standpunt is de inspecteur van oordeel dat belanghebbende, door het aannemen van de opdrachten via E BV, de wijze waarop belanghebbende de uit die opdrachten voortvloeiende werkzaamheden verricht en de voorwaarden die zijn gesteld in de met E BV gesloten overeenkomsten, niet langer is aan te merken als ondernemer.
5.3. Het Hof verwerpt het standpunt van de inspecteur. Het is van oordeel dat ook de werkzaamheden voor opdrachten die via E BV zijn gelopen, plaatsvinden in het kader van de door belanghebbende sinds 1992 gedreven onderneming. Het Hof grondt dit oordeel op de volgende feiten en omstandigheden, die als vaststaand kunnen worden aangemerkt dan wel door de inspecteur in onvoldoende mate zijn bestreden:
de opdrachten die via E BV zijn verkregen hebben dezelfde aard als de opdrachten die belanghebbende voordien en ook in het onderhavige jaar zelfstandig verwierf, te weten het ontwikkelen van software;
de opdrachten via E BV worden per project en voor perioden van enkele maanden afgesloten, waarna verlenging onder omstandigheden mogelijk is;
belanghebbende heeft een grote mate van vrijheid in de wijze waarop hij de werkzaamheden voor de desbetreffende opdrachten uitvoert, door zelf zijn werktijd in te delen (waarbij, zoals uit de maandelijkse declaraties valt op te maken, niet steeds normale werkweken worden aangehouden) en zelf de planning te bepalen;
belanghebbende streeft naar continuïteit in zijn werkzaamheden, door het aannemen van opeenvolgende en eventueel ook gelijktijdige opdrachten;
daarbij treedt belanghebbende zelfstandig op door zelf te beslissen op welke aanbiedingen hij wel en niet ingaat, waarbij hij met name niet gehouden is opdrachten van E BV aan te nemen, en door met de opdrachtgevers in onderhandeling te treden over de werkzaamheden die hij gaat verrichten;
belanghebbende loopt op grond van de met E BV gesloten overeenkomsten onder omstandigheden risico’s met betrekking tot de betaling van reeds verrichte werkzaamheden;
de werkzaamheden voor opdrachten van E BV beslaan 63% van de door belanghebbende in 1997 als automatiseringsdeskundige gewerkte uren;
naast de opdrachten van E BV heeft belanghebbende in 1997 nog andere opdrachten voor zes andere opdrachtgevers vervuld en daarmee een omzet gerealiseerd van ƒ 16.885, welk bedrag niet onbelangrijk is;
belanghebbende deed in de jaren 1992 tot en met 1997 aanschaffingen voor zijn werkzaamheden tot niet onaanzienlijke bedragen.
5.4. Hetgeen de inspecteur heeft gesteld doet aan het een en ander onvoldoende af. Zo wijst het opmaken en aan E BV overleggen van werkbriefjes en het in het bedrijf van de opdrachtgever werken op tijden waarop ook het in dienstbetrekking zijnde personeel daar aanwezig is, niet noodzakelijkerwijs op ondergeschiktheid van belanghebbende, aangezien ook buiten het verband van een dienstbetrekking de mogelijkheid van controle op de in te dienen declaraties en aanpassing aan de bedrijfsvoering van de opdrachtgever als normaal moet worden beschouwd. Ook hetgeen de inspecteur overigens heeft gesteld kan niet tot een andere beslissing leiden. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat E BV, daartoe aangezet door het beleid van de inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen te P (welke inspecteur, zo leidt het Hof af uit de onder 2.12. hiervóór geciteerde brief van 25 juni 1996, niet een privaatrechtelijke, maar wel een fictieve dienstbetrekking aanwezig achtte, daarbij evenwel uitdrukkelijk de mogelijkheid open latend dat loonheffing door natuurlijke personen/ondernemers kan worden verrekend), op de aan belanghebbende betaalde bedragen inhoudingen heeft gepleegd.
5.5. Het vorenstaande houdt in dat belanghebbende met zowel zijn werkzaamheden voor opdrachten via E BV als met de werkzaamheden voor zelf verworven opdrachten, in het onderhavige jaar een onderneming heeft gedreven uit welke onderneming hij winst genoot in de zin van artikel 6 van de Wet. De overige onder 3. hiervóór vermelde vragen behoeven geen behandeling.
5.6. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de aanslag moet worden opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 63.006 onder verrekening van ƒ 45.830 aan loonheffing.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het gelijk wordt gesteld zal het Hof de inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht veroordelen in de kosten van belanghebbende van de procedure voor het Hof. Die kosten bedragen, gelet op de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht, 2 (punten voor proceshandelingen) x ƒ 710 x 1,5 (factor voor gewicht van de zaak) = ƒ 2.130.
7. Beslissing
Het Hof:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden uitspraak;
vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 63.006 onder verrekening van ƒ 45.830 aan loonheffing, met handhaving van de overige elementen;
gelast de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht ad ƒ 60 te vergoeden;
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 2.130 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 16 maart 2001 door mrs. Schaap, Onnes en Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Brands als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.