Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0570

Datum uitspraak2001-02-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers00/586 GEMWT V1 A
Statusgepubliceerd


Indicatie

Strijd met de rechtszekerheid nu besluit inzake oplegging dwangsom noch beslissing op bezwaarschrift inzicht geeft in ingangsdatum verbeurdverklaring. Eiseres is bij besluit van 7 februari 2000 gelast binnen acht weken na verzending van het besluit het gebruik van de garage als kappersbedrijf te beëindigen, onder oplegging van een dwangsom van f. 200,-- per dag met ingang van de dag volgend op de dag van verzending van het besluit voor iedere dag dat geconstateerd wordt dat de garage nog als kappersbedrijf in gebruik is, met een maximum van f. 6.000,--. Verweerder heeft het door eiseres ingestelde bezwaar ongegrond verklaard doch toegezegd dat de inning van de dwangsom niet eerder zal plaatsvinden dan nadat onherroepelijk op het bezwaarschrift zal zijn beslist. Volgens verweerder moet het besluit van 7 februari 2000 in die zin geïnterpreteerd worden dat de verbeurdverklaring van de dwangsom eerst ingaat na afloop van de termijn van acht weken en dat met de toezegging, gedaan in het besluit op bezwaar, is beoogd dat de verbeurdverklaring van de opgelegde dwangsom eerst zal ingaan na het onherroepelijk worden van dit besluit. De rechtbank acht de wijze waarop verweerder uitvoering heeft gegeven aan de hem krachtens art. 5:32 Awb toekomende bevoegdheid in strijd met de rechtszekerheid. Eiseres kon uit het besluit van 7 februari 2000 niet concluderen dat verweerder de verbeurdverklaring van de dwangsom eerst zou laten ingaan na afloop van de termijn van acht weken die eiseres gegund was om het gebruik van de garage als kappersbedrijf te beëindigen. Evenmin kan in het besluit op bezwaar worden gelezen dat de verbeurdverklaring van de dwangsom eerst zal ingaan na onherroepelijk worden van dit besluit. Gelet hierop kan het bestreden besluit niet in stand worden gelaten. Gegrond beroep. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen, verweerder. mr. R.J. Jue


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO Sector Bestuursrecht - Enkelvoudige Kamer Registratienummer: 00/586 GEMWT V1 A UITSPRAAK in het geschil tussen: A e/v B, wonende te C, eiseres, gemachtigde: mr. A.E.B. de Hollander, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tubbergen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 14 juni 2000. 2. De feiten en het verloop van de procedure Op 9 mei 1998 heeft eiseres verweerder verzocht haar vergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet te verlenen voor de verbouw van een garage tot kapsalon op het perceel […] 5 te C. Bij besluit van 19 juli 1999 heeft verweerder wegens strijdigheid met de ter plaatste geldende bestemmingsplanbepalingen de gevraagde vergunning geweigerd waarbij tevens is besloten geen toepassing te geven aan artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Het door eiseres tegen dit besluit ingestelde bezwaar is door verweerder bij besluit van 7 december 1999 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de rechtbank van 27 september 2000 is het beroep van eiseres tegen verweerders besluit van 7 december 1999 ongegrond verklaard. Bij besluit van 7 februari 2000 heeft verweerder eiseres gelast om binnen acht weken na verzending van dit besluit het gebruik van de garage als kapperszaak bij haar woning te beëindigen. Indien eiseres aan deze last geen gevolg geeft zal zij met ingang van de dag van verzending van dit besluit een dwangsom verbeuren van ¦ 200,-- voor iedere dag dat geconstateerd wordt dat zij de garage als kappersbedrijf in gebruik heeft, met een maximum van ¦ 6.000,--. Namens eiseres is op 3 maart 2000 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het kader van de behandeling van haar bezwaar is eiseres op 11 april 2000 gehoord door de commissie van bezwaar en beroep van de gemeente Tubbergen. Bij besluit van 14 juni 2000 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Blijkens het namens haar ingediende beroepschrift kan eiseres zich niet met dit besluit verenigen. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 24 januari 2001, waar eiseres is verschenen bijgestaan door mr. P.M.H. Meiborg-Bartholomeus, advocaat en procureur te Almelo, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door W.G. Hueck, ambtenaar in dienst van de gemeente Tubbergen. 3. Overwegingen In geschil is de vraag of het besluit van verweerder van 14 juni 2000, waarbij de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 10 februari 2000 ongegrond zijn verklaard, in rechte in stand kan blijven. Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. In artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. In het tweede lid van dat artikel wordt bepaald, dat een last onder dwangsom ertoe strekt de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen. In het vierde lid wordt onder meer bepaald, dat het bestuursorgaan de dwangsom vaststelt hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. In het vijfde lid is bepaald dat in de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn wordt gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Het perceel […] 5 te C is gelegen binnen de grenzen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Sekboer". Ingevolge de bij dit plan behorende voorschriften rust op het perceel in kwestie de bestemming "woningbouw". In artikel 3 van de planvoorschriften is bepaald dat de als "woningbouw" bestemde gronden bestemd zijn voor enkele en dubbele woningen (EO), met inbegrip van praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een huis gebonden beroep mits de woonfunctie als overwegende functie gehandhaafd blijft, een en ander met bijbehorende bijgebouwen, tuinen, erven, voetpaden en bouwwerken, geen gebouw zijnde. In artikel 11 van de planvoorschriften is bepaald dat het verboden is de grond en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestem- ming. Verweerder heeft eiseres bij besluit van 7 februari 2000 medegedeeld dat hem is gebleken dat eiseres op of omstreeks 1 april 1998 in de garage bij de woning […] 5 te C een kapperszaak heeft ingericht en dat sedert 2 april 1998 in de garage een kappersbedrijf wordt uitgeoefend. Eiseres is bij dit besluit gelast binnen acht weken na verzending van het besluit het gebruik van de garage als kappersbedrijf te beeindigen. Eiseres is verder met ingang van de dag volgend op de dag van verzending van het besluit een dwangsom opgelegd van ¦ 200,-- per dag voor iedere dag dat geconstateerd wordt dat de garage nog als kappersbedrijf in gebruik is met een maximum van ¦ 6.000,--. Verweerder heeft in zijn beslissing van 14 juni 2000 op het door eiseres ingestelde bezwaar, het bezwaar ongegrond verklaard doch toegezegd dat de inning van de dwangsom niet eerder zal plaatsvinden nadat onherroepelijk op het bezwaarschrift zal zijn beslist. Ter zitting is door verweerders gemachtigde desgevraagd verklaard dat het besluit van 7 februari 2000 in die zin geïnterpreteerd moet worden dat de verbeurdverklaring van de dwangsom eerst ingaat na afloop van de termijn van acht weken en dat met de toezegging zoals deze in het besluit van 14 juni 2000 is gedaan is beoogd dat de verbeurdverklaring van de opgelegde dwangsom eerst zal ingaan na het onherroepelijk worden van dit besluit. De rechtbank acht de wijze waarop verweerder uitvoering heeft gegeven aan zijn krachtens artikel 5:32 van de Awb toekomende bevoegdheid in strijd met de rechtszekerheid. Eiseres kon uit het besluit van 7 februari 2000 naar het oordeel van de rechtbank niet concluderen dat verweerder de verbeurdverklaring van de dwangsom eerst zou laten ingaan na afloop van de termijn van acht weken die eiseres gegund was om het gebruik van de garage als kappersbedrijf te beëindigen. Evenmin kan naar het oordeel van het rechtbank in het besluit van 14 juni 2000 worden gelezen dat de verbeurdverklaring van de dwangsom eerst zal ingaan na onherroepelijk worden van dit besluit, hoewel verweerder dat, zoals ter zitting is gebleken, heeft beoogd. Verweerder had daartoe een andere bewoording dienen te kiezen. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank verweerders besluit van 14 juni 2000 niet in stand worden gelaten. Nu er voor eiseres gerede aanleiding was om tegen het besluit van 14 juni 2000 beroep in te stellen ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Met inacht- neming van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de hoogte van de ver- goeding vastgesteld op ¦ 1.420,-- in verband beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ¦ 13,25 in verband met door eiseres gemaakte reiskosten. Beslist wordt als volgt. 4. Beslissing De Arrondissementsrechtbank te Almelo, Recht doende: - verklaart het beroep gegrond; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad. ¦ 1.433,25 en bepaalt dat verweerders gemeente deze kosten aan eiseres betaalt; - verstaat dat verweerder het door eiseres gestorte griffierecht, ad. ¦ 225,-- aan eiseres vergoedt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na datum van verzending hoger beroep worden ingesteld bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag. Gewezen en in het openbaar uitsproken op 14 februari 2001 door mr. R.J. Jue in tegenwoordigheid van J.G.M. Wolbers, griffier. Afschrift verzonden av