
Jurisprudentie
AB0565
Datum uitspraak2001-03-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAV 5140
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAV 5140
Statusgepubliceerd
Uitspraak
GERECHTSHOF TE ARNHEM
Het gerechtshof te Arnhem heeft te beslissen op een verzoekschrift zoals bedoeld in artikel 557, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door mr G.J. Boven, advocaat te Leusden, namens de verzoeker:
DE VERZOEKER,
Geboren in het jaar 1975,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting "De Berg" te Arnhem.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal.
Verzoeker en zijn raadsman hebben te kennen gegeven niet aanwezig te zullen zijn bij de behandeling van het verzoekschrift.
Het hof heeft gezien het bovenvermeld verzoekschrift en de daarop betrekking hebbende stukken.
OVERWEGINGEN:
Blijkens de het hof ten dienste staande gegevens is verzoeker bij vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 7 december 1998 bij verstek veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.
De mededeling van dat vonnis is hem op 25 maart 1999 betekend. Tegen dat vonnis heeft verzoeker op 30 mei 2000 hoger beroep ingesteld.
Verzoeker is op 2 maart 2001 aangehouden teneinde de hem opgelegde gevangenisstraf te ondergaan, en verblijft sindsdien in het huis van bewaring "De Berg" te Arnhem. De tenuitvoerlegging van die straf is gelast op de voet van het bepaalde in artikel 557, derde lid aanhef en onder 2e, van het Wetboek van Strafvordering, nu het openbaar ministerie kennelijk heeft geoordeeld dat vaststond dat het hoger beroep na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn was ingesteld en dat zich hier derhalve niet voordeed de in artikel 557, tweede lid, laatste zin van dat wetboek vervatte hoofdregel dat de tenuitvoerlegging van het vonnis door hoger beroep wordt geschorst of opgeschort.
Verzoeker beroept zich thans op de in artikel 557, derde lid onder 2e van het Wetboek van Strafvordering voorziene procedure, waarbij de voorzitter van het gerechtshof of de rechtbank kan bepalen dat de tenuitvoerlegging wordt geschorst of opgeschort.
Het hof is van oordeel dat de tekst van voormeld artikellid geen andere conclusie toelaat dan dat het verzoek zich dient te richten tot de voorzitter van het gerecht, waarvan de rechter die de straf oplegde deel uitmaakt. Nu het hier om de tenuitvoerlegging gaat van een door de politierechter opgelegde straf had het verzoek moeten zijn gericht tot de voorzitter van de rechtbank.
Op grond van het vorenstaande is het hof onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
De omstandigheid dat inmiddels door het hof bij arrest van 7 november 2000 verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep en dat verzoeker tegen dat arrest beroep in cassatie heeft ingesteld maakt dit niet anders.
Beslist zal daarom moeten worden als volgt.
BESLISSING:
Het hof verklaart zich onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Aldus gewezen door mr F.Th.Boerwinkel, voorzitter van de raadkamer van het gerechtshof, in tegenwoordigheid van de griffier B.J.Berendsen op 16 maart 2001 en door de voorzitter en de griffier ondertekend.