Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0561

Datum uitspraak2001-03-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-000091-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 21-000091-00 Uitspraak dd.: 12 maart 2001 TEGENSPRAAK GERECHTSHOF TE ARNHEM economische kamer ARREST gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 5 oktober 1999 in de strafzaak tegen De verdachte geboren in het jaar1943, Het hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 februari 2001 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie In de onderhavige strafzaak is verdachte telastegelegd dat hij op 6 februari 1998 te Staphorst dierlijke meststoffen niet emissiearm heeft aangewend. Verdachte is lid van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu en heeft gesteld dat hij door de door deze vereniging gepropageerde toevoeging van Fysische Ionen Regulatie (FIR) aan het voedsel en/of de mest van zijn dieren zijn bedrijfsvoering dusdanig heeft ingericht dat hij aan de doelstelling van de wetgever, een aanmerkelijke reductie van de ammoniakemissie, voldoet zonder dat hij de mest op de krachtens de wet voorgeschreven emissiearme wijze uitrijdt, terwijl deze wijze van bedrijfsvoering een aantal milieutechnische voordelen heeft die ook door de overheid worden onderschreven. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte om voormelde reden een beroep gedaan op het ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid. Het openbaar ministerie heeft zich bij de bestrijding van voormelde stelling van verdachte mede beroepen op de conclusies van het IMAG/DLO onderzoek van maart 1999. Dit onderzoek naar het effect op de ammoniakemissie van de toevoeging van FIR aan het voedsel en/of de mest van dieren zou mede door rechtelijke colleges in soortgelijke rechtzaken zijn gelast. Namens verdachte is gesteld dat nu het onderzoek en de totstandkoming van het rapport betreffende dit onderzoek (mede) door de overheid zodanig is gefrustreerd en gemanipuleerd dat de conclusies van dit onderzoek niet meer betrouwbaar zijn, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Het hof verwerpt dit verweer. Zelfs indien hetgeen namens verdachte is gesteld juist zou zijn dan kan dit nog niet aan het openbaar ministerie worden toegerekend, nu gesteld noch gebleken is dat opsporingsambtenaren of ambtenaren van het openbaar ministerie hiervan wetenschap of hiermee enige bemoeienis hebben gehad. De telastelegging Aan verdachte is telastegelegd dat: (zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II) Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III) Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op het misdrijf Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 7 van de Wet Bodembescherming, opzettelijk begaan. Strafbaarheid van de verdachte Door en namens verdachte is een beroep gedaan op het ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid nu verdachte, als lid van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu en de door deze vereniging gepropageerde toevoeging van Fysische Ionen Regulatie (FIR) aan het voedsel en/of de mest van zijn dieren, zijn bedrijfsvoering dusdanig heeft ingericht dat hij aan de doelstelling van de wetgever, een aanmerkelijke reductie van de ammoniakemissie, voldoet zonder dat hij de mest op de krachtens de wet voorgeschreven emissiearme wijze uitrijdt, terwijl deze wijze van bedrijfsvoering een aantal milieutechnische voordelen heeft die ook door de overheid worden onderschreven. Het hof verwerpt dit verweer nu vooreerst het in het Nederlandse rechtstelsel niet past aan geldende rechtsregels voorbij te gaan, zonder gebruik te maken van openstaande juridische middelen. Ook indien het collectieve verzoek van 16 december 1996 tot ontheffing als bedoeld in artikel 64 van de Wet bodembescherming kan gelden als een gebleken verzoek tot ontheffing van verdachte, dan nog kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid, indien op zodanig verzoek negatief is beslist. Verdachte is strafbaar nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Verzoek tot aanhouding van de behandeling Meest subsidiair is namens verdachte verzocht om, indien het beroep op het ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid niet wordt gehonoreerd, de behandeling van de strafzaak aan te houden teneinde onderzoek naar de het effect op de ammoniakemissie van de toevoeging van FIR aan het voedsel en/of de mest van dieren, te doen instellen. Het hof acht een nader onderzoek op dit punt niet noodzakelijk, nu het hof zich voldoende voorgelicht acht over de voorliggende problematiek, en wijst het verzoek tot aanhouding van de behandeling af. Oplegging van straf en of maatregel Evenals in de soortgelijke strafzaken waarin dit hof op 30 oktober 2000 arrest heeft gewezen, acht het hof het raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd in verband met de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het hof houdt in het bijzonder rekening met de concrete inspanningen die verdachte zich heeft getroost en zulks nog doet, teneinde de door de wetgever gestelde doelen op het gebied van de reductie van de ammoniakemissie na te streven en zo mogelijk te bereiken. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 7 van de Wet bodembescherming en artikel 8b lid 3 van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Bepaalt, dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. Aldus gewezen door mr Kerssemakers, voorzitter, mrs Van den Heuvel en Buruma, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Van Laethem, griffier, en op 12 maart 2001 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr Buruma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.