Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0525

Datum uitspraak2001-03-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 00/361
Statusgepubliceerd


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven (vijfde enkelvoudige kamer) No. AWB 00/361 6 maart 2001 22000 Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellante, tegen de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad, verweerder, gemachtigde: mr J.B.A. Hoijinck, werkzaam bij verweerder. 1. De procedure Op 3 mei 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 21 maart 2000. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van 7 december 1999 tot doorhaling van de aan appellante verleende inschrijving in het register van tussenpersonen ex artikel 3 van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf. Op 18 augustus 2000 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Bij schrijven van 6 september 2000 heeft appellante de gronden van het beroep nader aangevuld. Op 23 januari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is appellante verschenen in de persoon van C en heeft verweerder zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. 2. De grondslag van het geschil 2.1 Bij de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf (hierna: de Wet) is onder meer het volgende bepaald: " Artikel 3 1. Het is verboden als tussenpersoon op te treden zonder te zijn ingeschreven in het register van tussenpersonen dat door de Raad wordt gehouden. 2. (.) Artikel 8 1. In het register wordt doorgehaald de inschrijving van de tussenpersoon die: (.) d. in liquidatie is getreden; (.). 2. In het register wordt voorts doorgehaald de inschrijving van de tussenpersoon die: (.) b. de feitelijke leiding over een of meer vestigingen van het assurantiebemiddelingsbedrijf laat uitoefenen door natuurlijke personen die niet voldoen aan de vereisten, genoemd in artikel 4, vierde lid, tweede en laatste volzin; (.)." 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Blijkens een uittreksel van 14 juni 1999 uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Centraal Nederland te Arnhem, is de vennootschap onder firma 'D' (hierna ook: de v.o.f.) op 1 november 1997 opgericht voor onbepaalde duur. - Uit voormeld uittreksel blijkt dat van deze vennootschap onder firma E te F en 'A' te B, appellante, destijds de vennoten waren. - Blijkens een op 26 april 1999 gedateerde notitie heeft de v.o.f. verweerder die dag verzocht om afgifte van een formulier 'Wabb/02' in verband met een wijziging in de feitelijke leiding van het assurantiebemiddelingsbedrijf. Deze notitie vermeldt onder het kopje 'eventuele bijzonderheden' dat de feitelijk leider van de vennootschap onder firma 'D' met ingang van 1 juni 1999 ontslag heeft genomen. - Op een het College onbekende datum heeft verweerder het formulier 'Wabb/02' toegezonden. - Bij brief van 23 augustus 1999 heeft verweerder verzocht het formulier 'Wabb/02' binnen veertien dagen te retourneren. - Bij brief van 4 november 1999 heeft verweerder nogmaals verzocht het formulier 'Wabb/02' binnen veertien dagen te retourneren. - Op 7 december 1999 heeft verweerder besloten de naam 'D' door te halen in het register van tussenpersonen van de Wet Assurantiebemiddelingsbedrijf. - Op 7 december 1999 heeft verweerder een op 30 november 1999 gedateerd ingevuld formulier 'Wabb/02' ontvangen. - Tegen het besluit tot doorhaling heeft appellante een bezwaarschrift ingediend. - Op 15 februari 2000 is appellante in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift te worden gehoord door de Commissie Bezwaarschriften. Appellante heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt en is niet ter zitting van deze Commissie verschenen. De Commissie heeft verweerder bij advies van 7 maart 2000 geadviseerd appellantes bezwaren ongegrond te verklaren. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. - Ter zitting van het College heeft appellante verklaard dat de vennootschap onder firma 'D' inmiddels, met terugwerkende kracht, is ontbonden. 3. De beoordeling van het geschil Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting van het College dient als vaststaand te worden aangenomen en is onbetwist dat de vennootschap onder firma 'D' na het uittreden van mede-vennoot E, v¢¢r het onderzoek ter terechtzitting is ontbonden, zodat verweerder ook om die reden tot doorhaling van de inschrijving verplicht was. Het vorenstaande brengt mee dat de gevraagde ongedaanmaking van de in dit geschil bestreden doorhaling van de inschrijving in het register van tussenpersonen niet er toe kan leiden dat de v.o.f. weer in bedoeld register wordt opgenomen. Nu appellante slechts vernietiging van het bestreden besluit heeft gevorderd, heeft zij derhalve geen belang meer bij een uitspraak in dit geding. Gelet op het vorenstaande is ieder procesbelang aan het onderhavige beroep komen te ontvallen, zodat appellante daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 4. De beslissing Het College verklaart appellante niet-ontvankelijk in haar beroep. Aldus gewezen door mr C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2001. w.g. C.M. Wolters w.g. M.S. Hoppener