Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0441

Datum uitspraak2001-01-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200100079/1 200100079/2.
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200100079/1 200100079/2. Datum uitspraak: 25 januari 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopig voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van: [appellant], h.o.d.n. “[smartshop]”, wonend te [woonplaats, appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Middelburg van 12 december 2000 in het geding tussen: appellant en de burgemeester van Vlissingen. 1. Procesverloop Bij besluit van 3 januari 2000 heeft de burgemeester van Vlissingen (hierna: de burgemeester) op basis van artikel 13b van de Opiumwet (hierna: de wet) appellant op straffe van bestuursdwang bevolen de door hem geëxploiteerde smartshop "[smartshop]" wegens de verkoop van softdrugs met ingang van 10 januari 2000 voor de duur van zes maanden te sluiten. Bij besluit van 21 maart 2000 heeft de burgemeester het daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de sluitingsduur van de winkel bepaald op drie maanden. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 23 februari 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 12 december 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 december 2000, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 28 december 2000, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2001, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2001, waar appellant in persoon, bijgestaan door G.A.C. Beckers, advocaat te Maastricht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door F.H. Kuijper, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de wet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in artikel 2 of 3 wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. 2.2. Geoordeeld wordt dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat de burgemeester tot toepassing van bestuursdwang bevoegd was. 2.3. De gemeenteraad heeft op 26 januari 1995 het softdrugsbeleid Vlissingen-Middelburg vastgesteld. Hierbij is bepaald dat één coffeeshop op 20.000 inwoners wordt gedoogd. Op het moment van vaststellen van het softdrugsbeleid waren vier coffeeshops aanwezig, inmiddels zijn er drie overgebleven. Het streven is om tot twee coffeeshops te komen. In verband hiermee is een uitsterfconstructie opgenomen hetgeen inhoudt dat er geen nieuwe coffeeshops bij kunnen komen. Niet valt in te zien dat dit beleid - dat de Afdeling niet kennelijk onredelijk acht - in zoverre na inwerkingtreding van artikel 13b van de wet niet onverkort zou kunnen worden voortgezet. De burgemeester heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant niet onder het gedoogbeleid valt, nu hij eerst in februari 1995 een aanvang heeft gemaakt met de exploitatie van een smartshop aanvankelijk genaamd "[oude naam]" en thans “[smartshop]". Voor zover appellant er over heeft geklaagd dat de zaak "[concurrent]" anders dan zijn smartshop - wel onder het gedoogbeleid is gebracht, wordt geoordeeld dat hier geen sprake is van rechtens te vergelijken gevallen, reeds omdat "[concurrent]" in [plaats] was gevestigd en softdrugs verkocht op het moment van vaststelling van het softdrugsbeleid. Overigens is het karakter van "[concurrent]" verschillend aan dat van “[smartshop]", nu laatstgenoemde zaak onmiskenbaar een winkel is, terwijl "[concurrent]” - naar is gebleken - gelijkenis vertoont met een coffeeshop, gelet op de aanwezigheid van een biljart en gezien de verstrekking van gratis consumpties. 2.4. Appellant heeft ook overigens niet zodanig bijzondere omstandigheden aangevoerd dat de burgemeester op grond daarvan van sluiting had behoren af te zien. 2.5. Het hoger beroep is mitsdien ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. U. Kallan, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Kallan Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2001 15. Verzonden: 25 januari 2000 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,