Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0421

Datum uitspraak1999-09-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34634
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 34634 8 september 1999 gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z (Curaçao, Nederlandse Antillen) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 juni 1998 betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 1.084.837,--. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f 983.848,--. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft zich bij vertoogschrift gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende bezit alle aandelen in Y B.V., met welke vennootschap zij een fiscale eenheid vormt in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet). De ondernemingsactiviteiten van Y B.V. bestonden uit de handel in zogenoemde bioregulatoren: vergulde of verzilverde, halfopen armbanden waaraan, als gevolg van het metaal waarvan zij zijn vervaardigd, een heilzame invloed op de gezondheid van de drager ervan wordt toegeschreven. De feitelijke leiding van belanghebbende is per 1 juni 1991 verplaatst naar Curaçao (Nederlandse Antillen). In de balans van Y B.V. per 31 mei 1991 zijn onder meer de volgende posten als schulden op korte termijn, hierna voorzieningen genoemd, opgenomen: - proceskosten f 100.000,-- - claim winstderving derden f 1.500.000,--. De claim winstderving derden vindt zijn oorsprong in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van 16 oktober 1989 waarin V B.V. op vordering van Y B.V. geboden is op verbeurte van een dwangsom op te houden met het in het verkeer brengen en/of doen verkopen van armbanden die uiterlijk sterk lijken op voornoemde bioregulatoren. Dit vonnis is bij uitspraak van 24 januari 1991 in appel door het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage vernietigd. Vervolgens heeft V B.V. bij schrijven van 1 mei 1991 belanghebbende laten weten dat de schade die V B.V. ten gevolge van het gebruik maken door belanghebbende van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis in kort geding (in totaal) f 1.505.435,-- bedraagt. Bij schrijven van 27 juni 1991 heeft belanghebbende voorgesteld de kwestie in der minne te regelen, waarbij een aan te bieden bedrag van f 15.000,-- is genoemd. Bij ongedateerde brief heeft V B.V. laten weten het aanbod van f 15.000,-- te accepteren op voorwaarde dat het bedrag binnen veertien dagen zou zijn overgemaakt. Laatstgenoemde brief is met toepassing van artikel 53 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan de Inspecteur verstrekt. Bij brief van 25 november 1996 is namens V B.V. aan de Inspecteur onder meer medegedeeld dat zij van verdere vervolging van Y B.V. heeft afgezien in verband met het vertrek van Y B.V. naar het buitenland, dit in verband met de hoge kosten die verdere vervolging zou hebben. Bij schrijven van 21 juli 1997 is aan Y B.V. door V B.V. verzocht en is zij voorzover nodig gesommeerd voor 1 augustus 1997 een bedrag van f 1.490.280,-- over te maken. Volgens de herziene aangifte vennootschapsbelasting 1991 van belanghebbende bedraagt het belastbare bedrag over 1991 -/- f 737.448,--. Hiervan heeft -/- f 144.590,-- betrekking op de periode van 1 januari 1991 tot en met 31 mei 1991. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur het aangegeven belastbare bedrag als volgt gecorrigeerd: - belastbare bedrag over de periode van 1 januari 1991 tot en met 31 mei 1991 -/- f 144.590,-- - stille reserves in pensioenverplichtingen + f 396.119,-- - claim winstderving + f 1 500.000,--Vastgesteld belastbaar bedrag f 1.751.529,-- Bij de uitspraak op het bezwaarschrift heeft de Inspecteur het belastbare bedrag als volgt nader vastgesteld: - belastbare bedrag over de periode van 1 januari 1991 tot en met 31 mei 1991 -/- f 144.590,-- - stille reserves in pensioenverplichtingen + f 368.419,-- - voorziening claim winstderving derden + f 750.000,-- - voorziening advocaatkosten + f 111.008,-- Vastgesteld belastbaar bedrag f 1.084.837,-- Bij brief van 28 november 1996 schreef de Inspecteur ter toelichting op de uitspraak op het bezwaarschrift dat bij de aanslagregeling 1989 bij compromis is overeengekomen de voorziening in verband met de claim winstderving per 31 december 1989 op f 750.000,-- te stellen en dat derhalve in 1991 bij de eindafrekening niet meer dan f 750.000,-- kan worden belast. 3.2. In cassatie is nog slechts aan de orde of het Hof terecht de vrijval van de voorziening claim winstderving derden in navolging van de Inspecteur op f 750.000,-- heeft gesteld. 3.3. Het Hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat voor de vaststelling van de ingevolge artikel 8 van de Wet in verbinding met artikel 16 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in aanmerking te nemen eindafrekeningswinst beoordeeld dient te worden wat per 31 mei 1991 de waarde in het economische verkeer van de voorziening claim winstderving derden is. 3.4. Uitgaande van zijn hiervóór onder 3.3 weergegeven oordeel heeft het Hof geoordeeld: dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voorziening claim winstderving derden per 31 mei 1991 hoger moet worden gesteld dan het bedrag van f 750.000,-- waarop deze voorziening per 31 december 1989 bij compromis tussen de Inspecteur en belanghebbende is gewaardeerd; dat de in de voorziening claim winstderving derden begrepen stille reserve ten minste f 750.000,-- bedraagt en dat nu de Inspecteur de vrijval van de voorziening daartoe heeft beperkt, de terzake opgeworpen grief van belanghebbende ongegrond is. 3.5. Het middel, dat betoogt dat deze oordelen onbegrijpelijk zijn, treft doel. De hiervóór onder 3.4 weergegeven oordelen van het Hof, tezamen en in hun onderlinge verband bezien, laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat het Hof bij zijn beoordeling van het geschil is uitgegaan van de veronderstelling dat de Inspecteur bij de uitspraak op het bezwaarschrift de in de aangifte over 1991 opgenomen voorziening claim winstderving derden ten bedrage van f 1.500.000,-- in overeenstemming met het op 15 februari 1996 gesloten compromis heeft gesteld op f 750.000,--. Zulks ten onrechte nu de stukken van het geding geen andere gevolg- trekking toelaten dan dat deze voorziening na het totstandkomen van het compromis over het jaar 1989 in de fiscale vermogensopstelling van belanghebbende voor f 750.000,-- staat opgenomen, en de Inspecteur derhalve bij de uitspraak op het bezwaarschrift de voorziening geheel heeft laten vrijvallen. 3.6. Het hiervóór onder 3.5 overwogene brengt mee dat ’s Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen voor nader onderzoek naar de waarde in het economische verkeer van de voorziening claim winstderving derden per 31 mei 1991. 4. Proceskosten De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend. 5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht; verwijst het geding naar het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is op 8 september 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.