Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0345

Datum uitspraak2000-12-19
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/66535
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / toewijzing voorlopige voorziening Het door de vreemdeling ingediende verzoek om een voorlopige voorziening is door de president van de rechtbank ’s-Hertogenbosch toegewezen bij uitspraak van 12 oktober 2000. Deze uitspraak, die buiten zitting is gedaan, is op 18 oktober 2000 aan verweerder verzonden, zodat ervan uit moet worden gegaan dat deze op 19 oktober 2000 aan verweerder bekend is geworden. Gelet hierop is de bewaring naar het oordeel van de rechtbank met ingang van laatstvermelde datum onrechtmatig te achten. Anders dan namens de vreemdeling naar voren is gebracht is er geen grond voor het oordeel dat de bewaring met ingang van een eerdere datum onrechtmatig is geweest. Niet is immers gebleken dat het voor verweerder op grond van de merites van de zaak zonneklaar had moeten zijn dat het verzoek om een voorlopige voorziening zou worden toegewezen, in welke situatie voortzetting van de bewaring niet langer gerechtvaardigd zou zijn. De omstandigheid dat verweerder niet in staat is gebleken in die procedure tijdig stukken in te dienen, op grond waarvan het verzoek om een voorlopige voorziening is toegewezen, levert geen grond op voor een ander oordeel. Beroep gegrond. Toekenning schadevergoeding vanaf 19 oktober 2000.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 34a Vreemdelingenwet __________________________________________________ Reg.nr : AWB 00/66535 VRWET Inzake : A, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te 's-Gravenhage tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. mr. M.P. Bouma, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...] 1975 en de Turkse nationaliteit te hebben. Op 11 mei 2000 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet (Vw). 2. Bij uitspraak van 8 juni 2000 heeft deze rechtbank het beroep inzake opheffing van de bewaring ongegrond verklaard. Op 19 oktober 2000 heeft de vreemdeling opnieuw tegen de vrijheidsbenemende maatregel beroep ingesteld en tevens verzocht om schadevergoeding. 3. Verweerder heeft op 31 oktober 2000 de bewaring opgeheven. 4. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 7 november 2000. Namens de vreemdeling is aldaar verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de bewaring als zodanig reeds - in rechte onaantastbaar - is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 8 juni 2000. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of verdere voortzetting van de bewaring tot 31 oktober 2000, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is. 2. De vreemdeling heeft op 11 maart 2000 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend bij verweerder. Bij beschikking van 7 juni 2000 heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling heeft tegen deze beschikking op 7 juni 2000 beroep ingesteld bij de rechtbank en tevens de president van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 12 oktober 2000 heeft de president van de rechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te 's-Hertogenbosch, het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. 3. De gemachtigde van de vreemdeling staat primair op het standpunt dat de onrechtmatigheid van de bewaring is ingetreden op het moment dat het verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend, te weten op 7 juni 2000. Subsidiair staat de gemachtigde op het standpunt dat de onrechtmatigheid is ingetreden op 30 augustus 2000, zijnde de datum waarop de rechtbank aan verweerder heeft verzocht over te gaan tot het inzenden van de op de zaak betrekking hebbende stukken, dan wel op 13 september 2000, zijnde de dag waarop de termijn eindigt waarbinnen verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken moest inzenden. Meer subsidiair is de gemachtigde van de vreemdeling van mening dat de onrechtmatigheid van de bewaring is ingetreden op 12 oktober 2000, zijnde de dag waarop de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening heeft toegewezen. 4. De rechtbank overweegt dat gebleken is dat het door de vreemdeling ingediende verzoek om een voorlopige voorziening door de president van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, is toegewezen bij uitspraak d.d. 12 oktober 2000. Deze uitspraak, die buiten zitting is gedaan, is op 18 oktober 2000 aan verweerder verzonden, zodat er van uit moet worden gegaan dat deze op 19 oktober 2000 aan verweerder bekend is geworden. Gelet hierop is de bewaring met ingang van laatstvermelde datum onrechtmatig te achten. Anders dan namens de vreemdeling naar voren is gebracht is er geen grond voor het oordeel dat de bewaring met ingang van een eerdere datum onrechtmatig is geweest. Niet is immers gebleken dat het voor verweerder op grond van de merites van de zaak zonneklaar had moeten zijn dat het verzoek om een voorlopige voorziening zou worden toegewezen, in welke situatie voortzetting van de bewaring niet langer gerechtvaardigd zou zijn. De omstandigheid dat verweerder niet in staat is gebleken in die procedure tijdig stukken in te dienen, op grond waarvan het verzoek om een voorlopige voorziening is toegewezen, levert geen grond op voor een ander oordeel. 5. Gelet op het vorenstaande komt de vreemdeling in aanmerking voor een schadevergoeding van f. 150,- per dag die hij vanaf 19 oktober 2000 in het Huis van Bewaring heeft doorgebracht. Aangezien hij op 31 oktober 2000 in vrijheid is gesteld bedraagt de totale schadevergoeding 12 x f 150,- = f 1.800,-. 6. De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage: RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot f 1.800,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank; 3. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden. IV. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing op een verzoek om schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. Aldus gedaan door mr. J.Th. Drop en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2000, in tegenwoordigheid van W.M. Colpa, griffier.