
Jurisprudentie
AB0333
Datum uitspraak2000-11-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/65633
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/65633
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / nationaliteit / identiteit.
Eiser bevindt zich inmiddels bijna elf maanden in bewaring. Verweerder is van oordeel dat de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet dient te worden, aangezien eiser ongewenst is verklaard en aangezien hij het onderzoek naar zijn nationaliteit en identiteit frustreert. De Algerijnse vice-consul heeft voorts meegedeeld dat hij een urgent verzoek naar de Algerijnse autoriteiten in Algerije zal doen uitgaan om de identiteit van eiser met voorrang vast te stellen. Over de duur van de bewaring heeft verweerder ter zitting opgemerkt, dat in de praktijk de bewaring niet langer dan twaalf à dertien maanden wordt voortgezet. De rechtbank heeft het beroep van eiser tot opheffing van de bewaring ongegrond verklaard.
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 34a van de Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/65633 VRWET
inzake : A, van (gestelde) Algerijnse nationaliteit, bij verweerder eveneens bekend onder de naam B, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel, eiser,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 6 december 1999 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw in bewaring gesteld. Verweerder heeft op diezelfde datum schriftelijk een last tot uitzetting van eiser gegeven.
Eerdere beroepen van eiser, waarbij opheffing van de bewaring werd gevorderd, zijn bij uitspraken van 24 december 1999, 25 april 2000 en 7 september 2000 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 11 oktober 2000 heeft mr. G. Kloosterziel, advocaat te Amsterdam, namens eiser wederom beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel gevorderd alsmede
toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 24 oktober 2000. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. G. Kloosterziel, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. M.C.G.G. van Hoek, werkzaam
bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op een spoedige verwijdering meer bestaat. Eiser bevindt zich inmiddels bijna elf maanden in bewaring. Een schriftelijke presentatie op 20 januari 2000 en een nieuwe aanvraag van een
laissez-passer op 19 juli 2000 bij de Algerijnse autoriteiten zijn tot nu toe zonder resultaat gebleven. Eiser is van oordeel dat het door verweerder gestelde urgente verzoek van de Algerijnse vice-consul aan de Algerijnse
autoriteiten om de identiteit van eiser vast te stellen niet binnen één week resultaat zal opleveren. Eiser heet A en niet B. Op grond van het vorenstaande en mede gelet op de uitspraak van de Rechtseenheidskamer Vreemdelingenzaken
van 21 augustus 1997 (AWB 97/4847), dient de bewaring te worden opgeheven.
Verweerder heeft aangevoerd dat er nog wel zicht op uitzetting is. Eiser werkt niet mee aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit en is ongewenst verklaard. Bovendien heeft eiser op 21 september 2000 geweigerd om aan
een nader gehoor mee te werken. Na het vorige beroep van eiser zijn er foto’s van eiser aan de Algerijnse autoriteiten verstuurd en is van de zijde van deze autoriteiten bevestigd dat eiser de Algerijnse nationaliteit bezit.
Bovendien heeft de Algerijnse vice-consul toegezegd dat hij een urgent verzoek voor het vaststellen van eisers identiteit naar Algerije zal doen uitgaan, zodat een mogelijk resultaat van het verzoek en daarmee de afgifte van een
laissez-passer volgende week verwacht wordt. Eiser is ook de broer van C, aan wie eerder een laissez-passer is verstrekt. Verweerder is van oordeel dat de belangenafweging voor de voortzetting van de bewaring zwaarder weegt dan de
belangen van eiser bij beëindiging daarvan. Verweerder heeft nog opgemerkt dat een vreemdeling maximaal twaalf à dertien maanden in bewaring wordt gehouden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Onderhavig beroep is het vierde beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoordeeld of de voortduring van de bewaring bij de afweging van de wederzijdse belangen in redelijkheid nog
gerechtvaardigd is te achten.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. Op grond van de mededeling van verweerder ter zitting dat de Algerijnse vice-consul ervan overtuigd is dat eiser de Algerijnse nationaliteit bezit en
gezien het verzoek van de vice-consul aan de Algerijnse autoriteiten om thans bij voorrang de identiteit van eiser vast te stellen, kan voor eerst niet worden gezegd dat zicht op uitzetting ontbreekt.
De rechtbank stelt voorts vast dat de inbewaringstelling inmiddels meer dan tien maanden duurt. Gelet op de uitspraak van de Rechtseenheiskamer Vreemdelingenzaken (REK) van 21 augustus 1997 (AWB97/4847 VRWET), zal na zes
maanden bewaring het belang van de vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld in het algemeen zwaarder gaan wegen dan het belang van verweerder om de vreemdeling ter fine van uitzetting in bewaring te houden. Een bewaringsduur van
tien maanden is lang. Niettemin zijn er in het onderhavige geval omstandigheden aanwezig die de voortzetting van de bewaring rechtvaardigen. De ongewenstverklaring van eiser, het gebrek aan medewerking in het verleden dat sterk op
obstructie wijst, en het onlangs weigeren om nog verhoord te worden, zijn als zodanige omstandigheden aan te merken.
De rechtbank concludeert dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt
het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 34j Vw of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 7 november 2000, in tegenwoordigheid van mr. I.G.M. Servais-Picord, griffier.
Afschrift verzonden op: 23 november 2000
Conc.: ISP
Coll:
Bp:-
D:B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de
uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.