Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0323

Datum uitspraak2000-11-17
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/8770, 99/8773
Statusgepubliceerd


Indicatie

Azerbeidzjan / Armenië / binnenlands vestigingsalternatief. Eisers zijn etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat eisers niet voor toelating als vluchteling in aanmerking komen. Het standpunt van verweerder dat eisers terug kunnen naar Azerbeidzjan omdat zij daar geen ernstige discriminatie te duchten zouden hebben is niet te rijmen met de ambtberichten van de minister van Buitenlandse Zaken over Azerbeidzjan. Het standpunt van verweerder dat het voor eisers mogelijk is zich in de enclave Nagorno Karabach te vestigen en aldaar een menswaardig bestaan op te bouwen is eveneens niet draagkrachtig gemotiveerd. De rechtbank acht het allereerst in strijd met de goede procesorde dat verweerder dit vestigingsalternatief eerst in het verweerschrift aan eisers tegenwerpt. In de tweede plaats ontbreekt voldoende duidelijkheid over de vraag of een dergelijk binnenlands vestigingsalternatief aan eisers kan worden tegengeworpen. Het had op de weg van verweerder gelegen om nader onderzoek te doen naar de daadwerkelijke mogelijkheden voor eisers om zich te vestigen in Azerbeidzjan dan wel in Nagorno Karabach. Beroep gegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer Uitspraak artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr. : AWB 99/8770 VRWET en AWB 99/8773 VRWET Inzake : A, eiser, en B, eiseres, wonende te C, tezamen eisers, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. Eiser, geboren op [...] 1975 en eiseres, geboren op [...] 1973, bezitten de Azerbeidjaanse nationaliteit. Zij verblijven sedert 21 augustus 1998 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op diezelfde datum hebben eiser en eiseres ieder voor zichzelf een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij afzonderlijke besluiten van 7 oktober 1998, in persoon uitgereikt op 26 oktober 1998, heeft verweerder de aanvragen van eisers om toelating als vluchteling niet ingewilligd vanwege de kennelijke ongegrondheid ervan en heeft verweerder na ambtshalve onderzoek geen aanleiding gezien een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Eisers hebben tegen de besluiten een gezamenlijk bezwaarschrift ingediend op 20 november 1998, aangevuld bij brief van 8 december 1998. Bij afzonderlijke besluiten van 8 juli 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. De besluiten zijn op diezelfde dag aan de gemachtigde van eisers gezonden. 2. Bij gezamenlijk beroepschrift van 5 augustus 1999, aangevuld bij brieven van 1 oktober 1999, 4 oktober 1999 en 2 december 1999, hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op 10 februari 2000 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 16 oktober 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2000. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.F. Smallenbroek, advocaat te Zwolle. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. A.W. van Leeuwen, advocaat te ’s-Gravenhage. Tevens waren ter zitting aanwezig de twee kinderen van eisers en S. Shahinjan, tolk in de Armeense taal. II. OVERWEGINGEN 1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. 2. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij in aanmerking komen voor toelating als vluchteling. Daartoe hebben zij het volgende naar voren gebracht. Eisers behoren tot de Armeense bevolkingsgroep. In 1988 waren er beschietingen in hun geboortedorp Kedashen. Eisers zijn toen overgebracht naar Shahoumian, alwaar eiser te horen kreeg dat zijn vader in de oorlog was gedood en dat zijn broer naar Rusland was gevlucht. In 1990 zijn eisers naar Rostov in Rusland gegaan om eisers broer te zoeken. In Rostov zijn eisers opgevangen door een onbekende man, D. Eisers wilden zich laten registreren als vluchteling, doch zij kregen te horen dat zij het land binnen 48 uur moesten verlaten. Eisers hebben vier jaar bij D ondergedoken gezeten. In januari 1994 is eiseres door de Kozakken opgepakt. Ze is vastgehouden in een kelder en mishandeld. Een dag later is eiseres teruggebracht onder de voorwaarde dat eisers het land zouden verlaten. Eisers zijn vervolgens op een ander adres ondergedoken. In 1995 is eiser op weg naar huis door Kozakken mishandeld. In augustus 1998 is eiseres door vier jongens bewusteloos geslagen. Ze kwam bij bewustzijn in een kelder. Eiseres is door de jongens mishandeld en misbruikt. ‘s Avonds is eiseres teruggebracht. Hierna zijn eisers via de Oekraïne naar Nederland gevlucht. In bezwaar voeren eisers aan dat zij uit hun land van herkomst zijn gevlucht vanwege het oorlogsgeweld. Vervolgens zijn eisers naar Rusland gegaan, alwaar zij zijn gediscrimineerd, bedreigd en mishandeld door de Kozakken. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij niet kunnen terugkeren naar Azerbeidzjan. Volgens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 6 oktober 1998 kunnen de Armeniërs vele problemen ondervinden op het gebied van scholing, medische zorg, registratie en het verkrijgen van documenten. Er is sprake van schermutselingen tussen Azeri’s en Armeniërs onder meer over woonruimte, waarbij de kans op bescherming door de politie gering is. Voorts zijn eisers al tien jaar weg uit Azerbeidzjan, waardoor zij geen woonruimte en rechten meer hebben aldaar. Van de overheid kunnen zij wat dit betreft weinig verwachten. Een Armeniër kan zich in Azerbeidzjan nauwelijks handhaven omdat hij geen bescherming van de overheid zal krijgen. Volgens een brief van de UNHCR van augustus 1995 leven Armeniërs constant in angst en onzekerheid. Eisers stellen zich voorts op het standpunt dat zij in aanmerking komen voor verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. In beroep voeren eisers nog aan dat de provincie waar zij vandaan komen is gezuiverd van Armeniërs en tegenwoordig geheel in handen van Azeri’s is. Daarbij komt dat de autoriteiten geen laissez-passer zullen verstrekken. Voor zover eisers al kunnen terugkeren naar Azerbeidzjan zal er geen opvang of bescherming zijn. Ter zitting hebben eisers een uitspraak overgelegd van het Duitse Verwaltungsgericht Frankfurt am Main van 9 maart 2000 (reg.nr. 1E 31739/97.A). Daarin wordt onder meer overwogen dat er in Azerbeidzjan sprake is van groepsvervolging van de Armeense minderheid en dat de situatie in Nagorny Karabach niet zodanig is dat gesproken kan worden van een vestigingsalternatief. 3. Verweerder stelt zich in de bestreden beschikkingen op het standpunt dat eisers niet voor toelating als vluchteling in aanmerking komen. Uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 6 oktober 1998 blijkt dat in Azerbeidzjan geen sprake is van groepsvervolging van de Armeense bevolkingsgroep. Niet gebleken is dat eisers persoonlijk in de negatieve aandacht van de Azerbeidzjaanse autoriteiten stonden. De omstandigheid dat eisers vanwege de oorlog zijn gevlucht is onvoldoende om tot vluchtelingenschap te concluderen. De problemen die eisers stellen te hebben ondervonden in Rusland geven geen evenmin aanleiding om tot vluchtelingenschap te concluderen, nu eisers de Azerbeidzjaanse nationaliteit bezitten en zich aan de problemen kunnen onttrekken door zich in Azerbeidzjan te vestigen, waar zij niet voor vervolging te vrezen hebben. Eisers komen niet in aanmerking voor een vergunning vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. Dat eisers reeds tien jaar niet meer in Azerbeidzjan hebben verbleven en eventueel niet meer hun oorspronkelijke woning kunnen betrekken is in dat kader onvoldoende. Voorts is niet gebleken dat er een reëel risico bestaat dat eisers bij terugkeer naar het land van herkomst zullen worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft op grond van artikel 7:3 Awb terecht van horen afgezien. In het verweerschrift voert verweerder onder meer nog aan dat eisers zich bij terugkeer naar Azerbeidzjan kunnen vestigen in Nagorny Karabach, welk gebied uitsluitend wordt bevolkt door etnische Armeniërs en waar de Azerbeidzjaanse autoriteiten de facto geen zeggenschap meer hebben. Verweerder verwijst in dit verband naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 28 december 1999. Vanuit Armenië kan vrijuit in en uit dit gebied worden gereisd. De rechtbank overweegt het volgende. 4. Ingevolge artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (het Vluchtelingenverdrag) in combinatie met artikel 15 Vw kunnen als vluchteling worden toegelaten vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep. 5. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc). 6. De rechtbank stelt voorop dat de algehele situatie in Azerbeidzjan niet zodanig is dat vreemdelingen die afkomstig zijn uit dat land zonder meer als vluchteling aan te merken zijn. Eisers dienen derhalve aannemelijk te maken dat er hen persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die de vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag rechtvaardigen. 7. De rechtbank overweegt dat de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers door verweerder niet in twijfel wordt getrokken. Ten aanzien van de vraag of eisers als etnische Armeniërs in Azerbeidzjan gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag overweegt de rechtbank als volgt. 8. Uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Azerbeidzjan van 6 oktober 1998 blijkt dat het enkele feit dat men behoort tot een etnische minderheid in Azerbeidzjan op zich geen reden is dat men zich in een achtergestelde positie bevindt. Vervolgens wordt gesteld: „Etnische Armeniërs zouden hierop een uitzondering kunnen vormen. Echtparen van Armeense afkomst (…) kunnen zich in Azerbeidzjan buiten Nagorny Karabach in de praktijk niet of nauwelijks handhaven. (…) Van groepsvervolging van de Armeense bevolkingsgroep is geen sprake, doch op individuele gronden zijn vormen van repressie niet uit te sluiten. (…)Vergaande negatieve bejegening komt voornamelijk van de kant van de Azerbeidzjaanse bevolking, doch de autoriteiten willen of kunnen hiertegen over het algemeen geen bescherming bieden.“ Voorts staat in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 28 december 1999 over de situatie in Azerbeidzjan dat Azerbeidzjan ongeveer 300.000 inwoners telt. De Armeense bevolkingsgroep in Azerbeidzjan telt in totaal niet meer dan 20.000 personen en bestaat voor het grootste deel uit etnische vrouwen in een gemengd huwelijk met een etnisch Azeri man, en de kinderen uit dergelijke huwelijken. Daarnaast is er een groep van enkele duizenden etnische Armeniërs die in vluchtelingenkampen in Azerbeidzjan verblijven; dit betreft voornamelijk invaliden, weduwen en ouden van dagen. 9. De rechtbank overweegt dat uit genoemde ambtsberichten blijkt dat er in Azerbeidzjan geen etnisch Armeense echtparen meer voorkomen; zij hebben Azerbeidzjan over het algemeen verlaten als gevolg van de etnische zuiveringen tussen 1988 en 1992. Voorts geven genoemde ambtsberichten geen duidelijkheid over de vraag of er in de afgelopen jaren etnische Armeniërs zijn teruggekeerd naar Azerbeidzjan, terwijl verweerder hierover ter zitting evenmin duidelijkheid heeft kunnen geven. Daarbij komt dat uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 11 december 1998 over de situatie in Armenië blijkt dat terugkeer naar Azerbeidzjan voor met name de Bakintsi (etnische Armeniërs die over het algemeen afkomstig zijn uit Baku) uitgesloten wordt geacht, in verband met de discriminatie van etnische Armeniërs in Azerbeidzjan. De rechtbank is van oordeel dat verweerders standpunt dat eisers kunnen terugkeren naar Azerbeidzjan, omdat zij daar als etnische Armeniërs geen discriminatie te duchten zouden hebben, niet met het voorgaande te rijmen is. Het voorgaande brengt met zich mee dat de bestreden besluiten, voor zover daarin aan eisers toelating als vluchteling wordt geweigerd, als onvoldoende gemotiveerd voor vernietiging in aanmerking komen. 10. Eerst in het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van eisers sprake is van een vestigingsalternatief in de enclave Nagorny Karabach. De rechtbank is allereerst van oordeel dat het in strijd met de goede procesorde is een binnenlands vestigingsalternatief eerst in het verweerschrift tegen te werpen. In de tweede plaats ontbreekt voldoende duidelijkheid over de vraag of een dergelijk binnenlands vestigingsalternatief aan eisers kan worden tegengeworpen. Uit voornoemd ambtsbericht van 28 december 1999 blijkt dat er sinds 1994 sprake is van een wapenstilstand in Nagorny Karabach, doch dat incidenteel schendingen plaatsvinden van het staakt-het-vuren. De laatste schending (en tevens de hevigste sinds 1994) dateert van juni 1999. Volgens het ambtsbericht is het onduidelijk of het om een uit de hand gelopen confrontatie gaat of dat het het begin betekent van hernieuwde vijandelijkheden tussen de partijen. Ook in het background paper van UNHCR over Azerbeidzjan van oktober 1999 wordt melding gemaakt van serieuze botsingen tussen Armeense en Azerbeidzjaanse troepen langs de grens van Nagorny Karabach. Uit het voorgaande volgt dat niet vaststaat dat de situatie in Nagorny Karabach op dit moment stabiel en veilig is, hetgeen ook naar voren komt in de door eisers genoemde uitspraak van het Frankfurtse Verwaltungsgericht van 9 maart 2000. Voorts staat in voornoemd ambtsbericht van 6 oktober 1998 dat het vestigingsalternatief in Nagorny Karabach niet geldt voor etnische Armeniërs uit overige delen van Azerbeidzjan omdat het voor hen niet mogelijk is vanuit Azerbeidzjan direct in Nagorny Karabach te komen onder meer vanwege de talrijke mijnen. In voornoemd ambtsbericht van 28 december 1999 staat niettemin dat Nagorny Karabach (omschreven met de termen ‘rurale bevolking, dunbevolkt, gebrekkige voorzieningen’) wel als vestigingsmogelijkheid voor etnische Armeniërs in Azerbeidzjan kan worden aangemerkt. Daarbij wordt wel aangetekend dat de enclave alleen via Armenië is te bereiken en de facto niet onder Azerbeidzjaans gezag valt. Uit dit ambtsbericht blijkt derhalve dat Nagorny Karabach vanuit Azerbeidzjan niet rechtstreeks te bereiken is. Verweerder dient nader te motiveren waarom een dergelijk vestigingalternatief niettemin als „binnenlands“ vestigingsalternatief kan worden aangemerkt. 11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder dat het voor eisers mogelijk is zich in Nagorny Karabach te vestigen en daar een veilig en menswaardig bestaan op te bouwen eveneens niet draagkrachtig is gemotiveerd. Het had op de weg van verweerder gelegen nader onderzoek te doen naar de daadwerkelijke mogelijkheden voor eisers om terug te keren naar en zich te vestigen in Nagorny Karabach. Nu verweerder dit heeft nagelaten en nu vooralsnog niet is komen vast te staan dat er voor eisers een reëel en aanvaardbaar vestigingsalternatief bestaat heeft verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat eisers niet voor toelating in aanmerking komen. 12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden beschikking is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 Awb, waarin is bepaald dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het beroep is derhalve gegrond. 13. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op ƒ 1.420,- als kosten van verleende rechtsbijstand. 14. Ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb, dient het griffierecht te worden vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de rechtbank. De rechtbank beslist daarom als volgt. III. BESLISSING De rechtbank 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; 4. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht ad ƒ 50,-; 5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op ƒ 1.420,- (zegge: veertienhonderd en twintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier. Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 17 november 2000, door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K.J. Kerdel, griffier. Afschrift verzonden op: 15 januari 2001 Conc: KK Coll: Bp: - D: B