Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0309

Datum uitspraak2001-02-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 99/970
Statusgepubliceerd


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven (zesde enkelvoudige kamer) No. AWB 99/970 22 februari 2001 5135 Uitspraak in de zaak van: A, te B gemachtigde: mr D. Kik, werkzaam bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie te Goes, tegen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's- Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr L.P. de Wit, werkzaam bij verweerder. 1. De procedure Op 25 november 1999 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 oktober 1999. Bij dit besluit heeft verweerder appellants bezwaar tegen een besluit op grond van de Regeling EG- steunverlening akkerbouwgewassen ( hierna: de Regeling) ongegrond verklaard. Verweerder heeft op 21 februari 2000 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2001, waarbij partijen hun standpunt nader hebben toegelicht, appellant in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde en C, werkzaam bij de DLV, en verweerder bij monde van zijn gemachtigde. 2. De grondslag van het geschil 2.1 De toepasselijk regelgeving. Artikel 6 van de Regeling bepaalt dat de producent, om voor een subsidie in aanmerking te komen, een aanvraag oppervlakten dient in te dienen bij verweerders dienst Laser. Als periode voor het indienen van een aanvraag oppervlakten 1999 is bij de Regeling vaststelling indieningsperiode ( besluit van 26 maart 1999) , zoals gewijzigd bij besluit van 7 mei 1999, de periode vastgesteld die loopt van 1 april 1999 tot en met 14 mei 1999. Ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van Verordening (EEG) 3887/92 leidt het te laat indienen van een aanvraag , behoudens overmacht, tot een verlaging van de steunbedragen, waarop de aanvraag betrekking heeft en waarop het bedrijfshoofd recht zou hebben indien hij de aanvraag tijdig zou hebben ingediend, met 1% per werkdag. De aanvraag is, behoudens overmacht, niet- ontvankelijk, indien de uiterste datum van indiening - ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van Verordening (EEG) 3887/92, zoals gewijzigd bij Verordening (EEG) 1648/95 en artikel 8 van de Regeling- meer dan 25 kalenderdagen is overschreden. Ingevolge het bepaalde bij artikel 11, derde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 is een beroep op overmacht slechts ontvankelijk, indien de producent binnen 10 werkdagen, te rekenen vanaf de dag waarop hij kennis heeft gekregen van de omstandigheden die mogelijk op overmacht duiden Laser daarvan in kennis heeft gesteld. Met name de volgende omstandigheden kunnen duiden op overmacht; - overlijden van de producent; - langdurige arbeidsongeschiktheid van de producent; - onteigening van van een belangrijk deel van het voor een compenserende betaling in aanmerking gebrachte akkerland, voorzover deze onteigening op de dag van de indiening niet voorzienbaar was; - een ernstige natuurramp, die aanmerkelijke schade voor het voor een compenserende betaling in aanmerking gebrachte akkerland of het daarop verbouwde gewas veroorzaakt. 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Bij brief van 15 juli 1999 heeft appellant verweerder het originele formulier aanvraag oppervlakten 1999 toegezonden, onder vermelding dat dit formulier op 15 april 1999 reeds werd ingevuld en dat dit vervolgens direct, tezamen met het het formulier voor de landbouwtelling in dezelfde enveloppe, in copie is toegezonden aan Laser Zuid West. Het formulier landbouwtelling is blijkens een ontvangstbevestiging op 21 april 1999 bij Laser ontvangen. - Op 16 juli 1999 heeft verweerder het formulier aanvraag oppervlakten 1999 algemene regeling en voederareaal - blijkens een daarop geplaatste aantekening - ontvangen. - Bij besluit van 19 juli 1999 deelt verweerder mee dat de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard, wegens niet tijdige indiening. - Bij brief van 22 juli 1999 maakt appellant bezwaar tegen dit besluit tot niet- ontvankelijk verklaring. - Na een op 21 september 1999 gehouden hoorzitting heeft verweerder vervolgens het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit Het bestreden besluit houdt - samengevat - onder meer het volgende in. Verweerder heeft, ook na intern onderzoek, niet kunnen vaststellen dat in de periode 1 april 1999 tot en met 8 juni 1999 een aanvraag oppervlakten 1999 van appellant is ontvangen. Verweerder moet er daarom van uit gaan dat het formulier - zoals onder de vaststaande feiten vermeld - pas op 16 juli 1999 werd ontvangen. Ingevolge het bepaalde bij artikel 8 van de Regeling heeft verweerder de aanvraag, wegens niet tijdige indiening, daarom niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder ziet geen aanleiding om op dit besluit terug te komen. Appellant is er niet in geslaagd aan te tonen dat de aanvraag gelijktijdig met het formulier landbouwtelling in dezelfde enveloppe werd toegezonden. Appellant is zelf verantwoordelijk voor een tijdige indiening van de aanvraag oppervlakten. Tenslotte is er van overmacht geen sprake nu appellant op geen enkele wijze heeft aangetoond dat er sprake is geweest van omstandigheden die het hem onmogelijk maakten de aanvraag tijdig in te dienen. 4. Het standpunt van appellant Appellant heeft in het beroepschrift ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd. " Het beroep wordt ingesteld om de volgende reden: bedoelde aanvraag is niet-ontvankelijk verklaard omdat zij te laat zou zijn ingediend. Echter, een kopie van het ingevulde aanvraagformulier is door mijn cli‰nt tijdig verzonden en wel samen met de landbouwtellinggegevens en de MINAS-aangifte in een envelop. Deze envelop is kennelijk op 21 april 1999 ontvangen door LASER, waarna de landbouwtellingen en de MINAS-aangifte verder zijn verwerkt. Mijn cli‰nt vernam daarna niets meer omtrent de aanvraag Steunverlening Akkerbouwgewassen. Wel heeft mijn cli‰nt op 15 juli 1999, na geconstateerd te hebben dat hij dit nog in zijn bezit had, het originele aanvraagformulier nagezonden naar LASER. Mijn cli‰nt heeft het formulier onder toezicht en met behulp van Mevrouw C, werkzaam bij DLV, ingevuld, ondertekend en verzonden naar LASER. Behalve de werkstaat van Mevrouw C kan mijn cli‰nt geen bewijsmiddelen overleggen. Duidelijk moge zijn dat mijn cli‰nt als ondernemer niet lichtvaardig enige inkomensbron aan zich voorbij zal laten gaan. Hij heeft zijns inziens de nodige zorgvuldigheid betracht in zijn berichtgeving naar LASER. Ook in voorgaande jaren heeft hij van een dergelijke, zorgvuldigheid blijk gegeven. Ik verzoek u voormelde argumenten ten volle mee te wegen en mijn cli‰nt ontvankelijk en gegrond te verklaren in zijn beroep en voormelde beslissing van LASER te vernietigen met veroordeling van LASER in de kosten en uw beslissing hierheen te leiden dat mijn cli‰nt alsnog wordt toegelaten tot bovenvermelde EG-Regeling met toekenning van de hem ingevolge deze regeling toekomende financi‰le steun." Ter zitting is van de zijde van appellant opgemerkt dat, anders dan in het beroepschrift vermeld, de MINAS-aangifte niet in dezelfde enveloppe is verzonden, daar deze naar een andere instantie - Bureau Heffingen - is gestuurd. Appellant heeft ter zitting nog betoogd dat de op 16 april toegezonden enveloppe niet aangetekend is verzonden, maar dat ook aangetekende verzending appellant niet zou hebben gebaat, nu verweerder ontkent dat het in deze enveloppe mede verzonden formulier voor de aanvraag oppervlakten ooit is ontvangen. Appellant meent dat hij gedetailleerd en met een getuige heeft aangetoond dat hij in de bewuste enveloppe wel degelijk ook het formulier aanvraag oppervlakten heeft verstuurd. Onder deze omstandigheden getuigt het standpunt van verweerder dat niet is aangetoond dat het formulier wel in deze enveloppe heeft gezeten niet van evenwichtige belangenafweging. 5. De beoordeling van het geschil Het College is van oordeel dat verweerder, die ondanks interne naspeuringen niet heeft kunnen vaststellen dat het formulier aanvraag oppervlakten ooit is ontvangen, op goede gronden als uitgangspunt heeft genomen dat het de verantwoordelijkheid van appellant is om conform de geldende voorschriften - en dus tijdig - zijn aanvraag in te dienen. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee dat appellant zodanige voorzieningen dient te treffen, dat hij kan aantonen dat het bewuste aanvraagformulier tijdig bij verweerder is ingediend. Hierin is appellant in dit geval niet geslaagd. Hiertoe overweegt het College als volgt. De enkele mededeling van appellant dat hij in de enveloppe waarin het formulier landbouwtelling is verzonden ook het formulier aanvraag oppervlakten heeft verzonden rechtvaardigt niet de conclusie dat, nu het formulier landbouwtelling op 21 april 1999 is ontvangen, ook de aanvraag oppervlakten op die datum bij verweerders dienst LASER moet zijn ontvangen. De stelling van appellant dat DLV-medewerkster C er bij aanwezig was toen hij beide formulieren in een enveloppe deed, doet hieraan niet af. Terzijde merkt het College op dat het weinig aannemelijk is dat, als mevrouw C de verzending van twee formulieren in dezelfde enveloppe bewust zou hebben vastgesteld, de abusievelijke toezending van het kopie-aanvraagformulier niet zou zijn opgemerkt. Het betoog dat appellant, ook als hij de bewuste enveloppe aangetekend verzonden zou hebben, nimmer kan aantonen dat hij daarin twee formulieren heeft verzonden treft geen doel. Door ieder formulier aangetekend in een aparte enveloppe te verzenden had appellant zich kunnen behoeden voor de bewijsrechtelijk moeilijke positie waarin hij is komen te verkeren. Nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij altijd een ontvangstbevestiging verzendt voor het formulier aanvraag oppervlakten, rijst de vraag waarom appellant - die wel een ontvangstbevestiging voor het formulier landbouwtelling, maar geen bericht omtrent het formulier aanvraag oppervlakten ontving - niet nog binnen de termijn voor indiening van zijn aanvraag navraag bij verweerder heeft gedaan. Het betoog dat verweerder bij zorgvuldige belangenafweging niet kan volstaan met de mededeling dat het formulier aanvraag oppervlakten niet tijdig is ontvangen, miskent het uitgangspunt dat appellant voor een correcte, en dus tijdige, indiening van het formulier verantwoordelijk is. Het beroep op overmacht van appellant strandt op de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inhoudende, dat daarvan slechts sprake is, indien het niet tijdig indienen van de aanvraag het gevolg is van de volstrekte onmogelijkheid om de geldende termijn na te leven, dan wel dat dit te wijten is aan abnormale en onvoorzienbare omstandigheden , die vreemd zijn aan degene die zich daarop beroept en waarvan de gevolgen, in weerwil van alle mogelijke voorzorgen, niet konden worden vermeden. Hiervan is het College op geen enkele wijze gebleken. Aangezien ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit onrechtmatig is, dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr M.A. van der Ham in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2001. w.g. M.A. van der Ham w.g. F.W. du Marchie Sarvaas