Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0231

Datum uitspraak2000-08-09
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers28358 HA ZA 1998-1001
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ALMELO zaaknummer: 28358 ha za 1001 van 1998 datum uitspraak vonnis: 9 augustus 2000 (ak) Vonnis van de arrondissementsrechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van: [EISERES], wonende te [woonplaats], eiseres in conventie, verweerster in reconventie, hierna te noemen: de vrouw , procureur: mr. Ph. C. Kleyn van Willigen, advocaat: mr. C.L. Kranendonk te Beverwijk, tegen [GEDAAGDE], wonende te [woonplaats], gedaagde in conventie, eiser in reconventie, hierna te noemen: de man , procureur: mr. W.H. Kesler. Gehoord partijen, Gezien de stukken, waaronder thans ook het tussen partijen gewezen vonnis van deze rechtbank van 29 maart 2000. Overweegt: Over het procesverloop: In conventie en in reconventie: Overeenkomstig hetgeen in voormeld vonnis is bepaald, hebben beide partijen een akte na interlocutoir vonnis genomen. Vervolgens hebben partijen de processtukken overgelegd en vonnis gevraagd. Over het recht: In conventie en in reconventie: 1. De rechtbank neemt over hetgeen dienaangaande in voormeld vonnis is overwogen. Verjaring 2. De man heeft aangegeven dat door hem een beroep op verjaring wordt gedaan ten aanzien van het door de vrouw gevorderde terzake van de geldlening aan de zoon, [Naam Zoon], hierna te noemen: de zoon. De man stelt dat door hem een paard gekocht is vóór 1 oktober 1993 en vervolgens verkocht is voor een bedrag van f 200.000,-. Weliswaar is het bedrag van f 200.000,- gezamenlijk door partijen aan de zoon geleend, doch de man is van mening dat het bedrag van f 200.000,- tot zijn privé-vermogen behoort. Indien zulks niet het geval zou zijn, beroept de man zich op verjaring c.q. op het vervalbeding van artikel 3 van de huwelijksvoorwaarden en stelt, althans zo begrijpt de rechtbank de stellingen van de man, dat nu het paard voor 1 oktober 1993 door hem is gekocht, de vrouw geen aanspraak kan maken op verrekening van de vermogensvermeerdering ontstaan door de belegging van gelden in het paard, gezien de datum waarop de vrouw de verrekeningsvordering heeft ingesteld waardoor de vorderingen tot verrekening van de inkomsten als bedoeld in artikel 3 van huwelijksvoorwaarden, voor 1 oktober 1993 zijn verjaard. 3. De man stelt dat het bedrag van f 200.000,- dat aan de zoon is geleend afkomstig is van de opbrengst van het paard dat aan hem toebehoorde. De man heeft zich derhalve gemotiveerd uitgelaten over de herkomst van het bedrag dat aan de zoon is geleend. De vrouw stelt dat het bedrag van f 200.000,- dat aan de zoon is geleend afkomstig is van het gemeenschappelijk vermogen van partijen. Ter staving van haar stelling heeft zij een afschrift van de hypotheekakte d.d. 1 november 1994 in het geding gebracht. Uit productie 5 bij conclusie van dupliek in conventie blijkt dat het positieve saldo op de gemeenschappelijke rekening van partijen, de opbrengst van het paard buiten beschouwing gelaten, op 26 oktober 1993 niet meer bedroeg dat f 556,16. De hypotheekakte waarin de lening van het bedrag van f 200.000,- aan de zoon is vastgelegd, dateert van ongeveer één jaar later. De vrouw heeft niet aangegeven waarvan het geld afkomstig is waardoor het saldo van f 556,16 in één jaar zou zijn aangegroeid tot in ieder geval f 200.000,-. Voorts heeft de vrouw geen andere bron genoemd waarvan het bedrag van f 200.000,- dat aan de zoon is geleend afkomstig zou kunnen zijn. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vrouw opdragen zich bij akte uit te laten over de vraag op welke wijze het bedrag van f 200.000,- dat volgens haar uit het gemeenschappelijk vermogen aan de zoon is geleend, in het gemeenschappelijk vermogen zou zijn gevloeid. 4. De rechtbank overweegt voorts dat uit de door de vrouw overgelegde hypotheekakte weliswaar blijkt dat de man en de vrouw tezamen als schuldeiser optreden in de verhouding met de schuldenaar, doch dat zulks niet per definitie met zich meebrengt dat ook op grond van de tussen hen geldende interne verhouding zij ieder tot de helft gerechtigd zijn. 5. Alvorens de rechtbank verder beslist, wil zij geïnformeerd worden over de datum waarop het bedrag van de lening aan de zoon ter beschikking is gesteld. Aan partijen zal worden opgedragen zich hierover bij akte uit te laten, onder overlegging van concludente bescheiden. De rechtbank wenst dit te vernemen gezien de omstandigheid dat blijkens de onder meer als productie 5 bij conclusie van antwoord in conventie overgelegde bankafschriften, op 25 oktober 1993 weliswaar een bedrag van f 200.000,- is gestort op de gezamenlijke rekening, doch op dezelfde dag een kasopname heeft plaatsgevonden ter hoogte van dit bedrag. Dit terwijl ook door de man wordt gesteld dat het bedrag van de lening terzake waarvan op 1 november 1994 de hypotheekakte is gepasseerd, via de gemeenschappelijke rekening aan de zoon ter beschikking is gesteld. Voormalige echtelijke woning 6. Partijen hebben geen bezwaren tegen het voornemen van de rechtbank om G.F. Hagels te Enschede als deskundige te benoemen. 7. De rechtbank zal G.F. Hagels derhalve als deskundige benoemen terzake van de beantwoording van de volgende vraag: Wat is de vrije onderhandse verkoopwaarde van de woning aan de [Straatnaam] te [Woonplaats], op het moment van taxatie? De rechtbank zal beide partijen opdragen de helft van het voorschot op de declaratie van de deskundige te betalen. Uitsluiting hoger beroep 8. Uit het oogpunt van proceseconomie zal de rechtbank bepalen dat van dit vonnis geen hoger beroep mogelijk is dan tegelijk met hoger beroep van het nog te wijzen eindvonnis, met uitzondering van hetgeen de rechtbank zal bepalen met betrekking tot de hoogte van het voorschot. RECHTDOENDE: In conventie en in reconventie: I Draagt de vrouw op zich bij akte uit te laten overeenkomstig het bepaalde in rechtsoverweging 3. II Draagt beide partijen op zich bij akte uit te laten overeenkomstig het bepaalde in rechtsoverweging 5. III Verwijst de zaak voor het nemen van de akten naar de civiele rolzitting van deze rechtbank van woensdag 30 augustus 2000, ambtshalve peremptoir. IV Gelast een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de in rechtsoverweging 7 vermelde vraag. Benoemt daartoe tot deskundige Gerard Ferdinand Hagels Brinkstraat 111 7512 EC Enschede telefoonnummer 053-4323225. V Bepaalt dat beide partijen binnen 3 weken na datum vonnis f 588,- incl. BTW, zijnde de helft van het voorschot op de declaratie van de deskundige dienen over te maken op bankrekening nr. 19.23.25.744 ten name van ‘DS 532, Arr. Almelo’ onder vermelding van ‘deskundigenbericht nr. 28358 ha za 1001 van 1998 ’. VI Bepaalt dat het deskundigenonderzoek dient plaats te vinden met inachtneming van het navolgende: 1) Ieder der partijen stelt binnen 3 weken na datum vonnis het volledige procesdossier in handen van de deskundige. 2) De deskundige zal niet eerder met zijn werkzaamheden beginnen dan nadat hij van de griffier bericht heeft ontvangen, dat het volledige voorschot is gedeponeerd. 3) Mocht gedurende het onderzoek blijken dat het gedeponeerde voorschot onvoldoende zal zijn, dan dient de deskundige zo spoedig mogelijk aanvulling daarvan te verzoeken. 4) De deskundige zal het schriftelijk en ondertekend bericht van zijn bevindingen samen met zijn declaratie zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor 2 november 2000 in drievoud inleveren ter griffie. 5) Wanneer het bericht die dag nog niet is binnengekomen, kan de rechter op verzoek van (één van de) partijen een nadere termijn van inlevering stellen. 6) De deskundige dient bij het onderzoek partijen in de gelegen-heid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit het schriftelijk bericht moet blijken of aan dit wettelijk voorschrift is voldaan. Van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken zal in het schriftelijk bericht melding worden gemaakt. Indien een partij schriftelijk opmerkingen aan de deskundige doet toekomen, verstrekt hij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij. 7) De griffier zendt partijen afschrift van het schriftelijke bericht van de deskundige. 8) De griffier plaatst de zaak weer op de rol van woensdag 29 november 2000, maar in ieder geval op die van 4 weken na verzending van het deskundigenbericht aan partijen. In het laatste geval zal de eisende partij concluderen na deskundigenbericht en zij staat dan ambtshalve peremptoir, behoudens schriftelijk gemotiveerd verzoek om uitstel. 9) De griffier betaalt het honorarium van de deskundige uit het gestelde voorschot terstond nadat het bericht is gedeponeerd. Voorzover dit voorschot onvoldoende zou zijn, geldt artikel 225 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. VII Bepaalt dat van dit vonnis niet eerder hoger beroep zal kunnen worden ingesteld dan tegelijk met hoger beroep van het nog te wijzen eindvonnis, uitgezonderd de hoogte van het door partijen te betalen voorschot. VIII Houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. Kuipers, Jue en Lemain en is op 9 augustus 2000 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.