Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0143

Datum uitspraak2000-12-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/10691
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afghanistan / Taliban / positie alleenstaande vrouw . Eiseres heeft haar werkzaamheden als technisch laborant moeten staken, omdat ze op grond van de regels van de Taliban niet mocht werken. Eiseres is actief lid geweest van de DVPA, heeft bestuursfuncties vervuld en tv-programma’s gepresenteerd. Eiseres is ongehuwd en woont alleen. Familieleden hebben Afghanistan reeds voor het vertrek van eiseres verlaten. Sindsdien kan zij geen beroep meer doen op bijstand van deze familieleden. De rechtbank leidt uit de ambtsberichten van 4 maart 1998, 21 april 1998 en 16 september 1999 af dat Afghaanse vrouwen door de door de Taliban afgekondigde decreten en religieuze voorschriften onverminderd ernstig in hun individuele ontplooiingsmogelijkheden worden beknot. Het is volgens het ambtsbericht van 9 mei 2000 voorts niet ongewoon dat vrouwen zonder echtgenoot of familieleden tot de bedelstaf zijn veroordeeld. Gewezen wordt voorts op het rapport van de speciale rapporteur van de VN van 13 maart 2000, waarin melding wordt gemaakt van wijdverspreide schendingen van mensenrechten van vrouwen, in het bijzonder in Kabul. Eiseres zal derhalve, om zich staande te kunnen houden en in haar levensonderhoud te kunnen voorzien, gedwongen zijn de regels van de Taliban te overtreden. Gezien haar politieke verleden en het feit dat zij tot de groep hoog opgeleide vrouwen behoort, zal zij snel worden beschuldigd van een anti-Taliban gezindheid en anti-islamitisch gedrag. De kans is reëel dat zij daardoor zal worden blootgesteld aan repercussies van de zijde van de Taliban. De rechtbank komt tot het oordeel dat eiseres ten onrechte niet is toegelaten als vluchteling. Beroep gegrond.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Zittingsplaats Zwolle Vreemdelingenkamer regnr.: Awb 99/10691 VRWET Z VR UITSPRAAK inzake: A, geboren op [...] 1956, verblijvende te B, van Afghaanse nationaliteit, IND dossiernummer 9806.11.4042, eiseres, gemachtigde: mr. H.L. Booij, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel Noordoost-Nederland Arnhem, tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. F. Heus, advocaat te 's-Gravenhage. 1 PROCESVERLOOP 1.1 Op 12 juni 1998 heeft eiseres aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 29 januari 1999 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd. Aan eiseres is een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend met ingang van 12 juni 1998 en geldig tot 12 juni 1999. 1.2 Eiseres heeft tegen de niet-inwilliging van haar aanvragen bij brief van 22 februari 1999 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 27 oktober 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 1.3 Bij beroepschrift van 24 november 1999 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 september 2000. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2 OVERWEGINGEN 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2.2 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten. 2.3 Eiseres heeft ter ondersteuning van haar aanvragen, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiseres is in 1980 lid geworden van de Democratische Volkspartij van Afghanistan (DVPA). Zij is als technisch laborant werkzaam geweest in het ziekenhuis C. Zij was secretaris van de DVPA-leidinggevenden in genoemd ziekenhuis. Zij was daar verantwoordelijk voor alfabetiseringscursussen, het nationale verzoeningsplan en naai- en handwerkcursussen. In de provincie lichtte zij mensen voor over de DVPA en de gezondheidszorg. Van 1981 tot 1992 is eiseres werkzaam geweest als presentatrice van het televisieprogramma " Vrouw en maatschappij". Van september 1985 tot januari 1986 heeft eiseres een cursus gevolgd in de Sovjet-Unie. In augustus 1996 moest zij haar werkzaamheden als technisch laborant staken, omdat zij op grond van de regels van de Taliban als vrouw niet mocht werken. Eiseres is ongehuwd en woonde bij haar moeder samen met een broer en een zus. In september/oktober 1997 hebben haar moeder, broer en zus Afghanistan verlaten. Eiseres bleef hierdoor alleen in de ouderlijke woning achter. Eiseres is na het vertrek van haar familieleden één keer binnenshuis door de Taliban mishandeld wegens het bekijken van een video. Nadien heeft eiseres van derden vernomen dat zij gearresteerd zou worden door de Taliban op verdenking van verboden activiteiten. Eveneens heeft zij van derden vernomen dat de Taliban haar wilde uithuwelijken aan een commandant van de Taliban. Eiseres is vervolgens in oktober 1997 ondergedoken bij een vriendin. Nadat zij haar ouderlijk huis nog een keer heeft bezocht, is zij bij het verlaten van haar woonwijk staande gehouden door een lid van de Taliban en met een zweep geslagen omdat zij, tegen de regels van de Taliban in, onbegeleid op straat liep. Op 18 mei 1998 heeft eiseres Afghanistan verlaten. 2.4 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat zij door de Taliban als politiek tegenstander wordt gezien. Niet gebleken is dat de gestelde omstandigheden, zoals haar activiteiten voor de DVPA, haar werkzaamheden als televisiepresentatrice, haar relatief hoge opleiding, alsmede de hoge opleidingen en vervulde functies van enkele van haar familieleden, een rol hebben gespeeld bij de mishandelingen en bedreigingen door de Taliban. Op grond van de ambtsberichten van 4 maart 1998 en 3 november 1998 kan geconcludeerd worden dat personen die enkel lid zijn geweest van de DVPA en thans geen anti-islamitisch gedrag tentoonspreiden, in beginsel niets van de Taliban te vrezen hebben. Niet gebleken is dat eiseres zich anti-islamitisch heeft gedragen. De door eiseres gevreesde arrestatie en gedwongen huwelijk zijn uitsluitend gebaseerd op informatie van derden. Dat haar vrees niet gegrond was, blijkt ook uit het feit dat eiseres bij de mishandeling op straat door de Taliban, niet is meegenomen, terwijl zij heeft gesteld dat zij door de Taliban gezocht werd. Ook is niet gebleken dat eiseres als hoger opgeleide vrouw te vrezen heeft voor vervolging door de Taliban. Ten aanzien van de door eiseres ondervonden mishandeling wegens het kijken naar een videofilm, heeft verweerder overwogen dat eiseres niet onevenredig of discriminatoir is bestraft. Verweerder heeft eiseres niet voor een vergunning tot verblijf in aanmerking gebracht omdat er geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht op grond waarvan eiseres om klemmende redenen van humanitaire aard daarvoor in aanmerking zou moeten komen. Het vluchtrelaas biedt onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat eiseres bij terugkeer een reëel risico loopt te worden behandeld als verboden in artikel 3 EVRM dan wel artikel 3 van het Anti-Folterverdrag. 2.5 Eiseres heeft in beroep gewezen op de paragrafen 41, 43 en 53 van het UNHCR-Handbook. Voorts is aangevoerd dat eiseres een alleenstaande, moderne, hoog ontwikkelde vrouw is met een langdurig arbeidsverleden en een duidelijke politieke profilering. Daarnaast is zij kwetsbaar vanwege het gegeven dat familieleden actieve leden zijn geweest van de DVPA, haar televisiewerk en het feit dat haar naaste familieleden zijn gevlucht. Deze gegevens hebben, afgezet tegen het genderspecifieke geweld in Afghanistan, juridische betekenis. Ook de voorgenomen arrestatie en uithuwelijking van eiseres door de Taliban moeten in dit licht worden bezien. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat met verwijzing naar de "Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women" en de paragrafen 77 tot en met 79 van het UNHCR Handbook, er voor de Nederlandse Staat een invullingsverplichting bestaat om vervolging wegens sexe te laten ressorteren onder de vervolgingsgrond " bijzondere sociale groep" . Subsidiair stoelt eiseres haar verzoek om toelating als vluchteling op vervolging wegens haar politieke overtuiging. Indien eiseres niet als vluchteling wordt aangemerkt, komt zij naar haar mening in aanmerking voor een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het genderspecifieke geweld dat eiseres heeft ervaren, in het bijzonder de dreiging van het gedwongen huwelijk, een onmenselijke behandeling oplevert die strijdig is met art. 3 EVRM en art. 3 CAT. Daarnaast heeft zij nog aangevoerd dat de beide door haar ondervonden mishandelingen door de Taliban in flagrante strijd zijn met universele mensenrechten en dat de voorgenomen arrestatie en gedwongen uithuwelijking concrete aanwijzingen zijn om haar omwille van haar politieke activiteiten te treffen. 2.6 De rechtbank overweegt het volgende. Vooropgesteld moet worden dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Afghanistan zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor zij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. 2.7 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de behandeling die eiseres op straat ten deel viel valt te zien als een willekeurige bejegening door een Taliban, die elke vrouw in Afghanistan die zich niet aan de door de Taliban, opgelegde voorschriften houdt kan overkomen. Hetzelfde geldt voor hetgeen eiseres overkwam in verband met het bekijken van een video. Niet is gebleken dat de Taliban, gericht naar haar op zoek was. Niettemin komt de rechtbank tot het oordeel dat er wel sprake is van vrees voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin, op grond van de volgende overwegingen. Eiseres stelt en door verweerder wordt niet betwist, dat eiseres een ongehuwde alleenstaande vrouw is. Tot oktober 1997 woonde zij bij haar familie. Sedert die tijd kan zij geen beroep meer doen op de bijstand van in Afghanistan verblijvende familieleden, daar de familieleden bij wie zij in huis woonde uit Afghanistan zijn gevlucht, terwijl alle overige familieleden zijn overleden of al eerder uit Afghanistan zijn vertrokken. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat eiseres een goede opleiding heeft genoten, als technisch laborant werkzaam is geweest, actief lid is geweest van de DVPA, bestuursfuncties heeft vervuld en presentatrice is geweest van het televisieprogramma " Vrouw en maatschappij". Partijen verschillen ook niet van mening dat eiseres haar baan heeft moeten beëindigen met de komst van de Taliban in Kabul. De rechtbank gaat bij haar oordeelsvorming uit van deze feiten. De ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken van 4 maart 1998, 21 april 1998 en 16 september 1999 geven aan dat Afghaanse vrouwen door de door de Taliban afgekondigde decreten en religieuze voorschriften onverminderd ernstig in hun individuele ontplooiings-mogelijkheden worden beknot. Uit deze ambtsberichten blijkt dat het in het algemeen voor vrouwen bijzonder moeilijk is om deel te nemen aan het openbare leven. Vrouwen mogen hun huis niet zonder begeleiding verlaten en mogen niet buitenshuis werken. Een uitzondering wordt gemaakt voor artsen of verpleegkundigen. Vrouwen die ter voorziening van hun levensbehoeften niet de mogelijkheid hebben een beroep te doen op een gezin of familieleden worden hierdoor ernstig en systematisch in hun bestaansmogelijkheden beperkt. De rechtbank neemt hierbij ook het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 9 mei 2000 in aanmerking waarin is aangegeven dat ongehuwde vrouwen in Afghanistan bij hun ouders of eventuele andere familieleden inwonen, totdat zij worden uitgehuwelijkt en zelfstandig een gezin stichten. Het is volgens dit ambtsbericht niet ongewoon dat vrouwen zonder echtgenoot of ander familielid tot de bedelstaf zijn veroordeeld of noodgedwongen voor de prostitutie kiezen. In Kabul wordt volgens dit ambtsbericht met name actief toezicht gehouden op de naleving van deze beperkende maatregelen voor vrouwen. Tenslotte verwijst de rechtbank naar het " Report on the violence against women; Mission to Pakistan and Afghanistan" van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties van 13 maart 2000, waarin de rapporteur een van overheidswege, wijdverspreide schending van mensenrechten van vrouwen in door de Taliban beheerste gebieden, in het bijzonder in Kabul, heeft geregistreerd. Overtreding van de voorschriften leidt tot een fysieke afstraffing door de religieuze politie. Vrouwen die hoog zijn opgeleid worden door de Taliban bovendien gezien als potentiële vijand van de islamitische beginselen. Vervolging van hen vindt plaats op grond van het vermoeden bij de machthebbers dat de betrokken vrouw de Taliban niet goed gezind is of 'anti-islamitisch' gedrag zal vertonen. Uit deze informatie volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres zich als vrouw in Kabul niet alleen op straat mag begeven en dat zij daardoor ernstig wordt belemmerd in de deelname aan enig maatschappelijk verkeer en de mogelijkheid te voorzien in haar elementaire levensbehoeften, nu zij geen familie heeft die haar kan begeleiden. Zij heeft voorts geen toegang tot de arbeidsmarkt. Als er al banen zouden zijn die zij zou mogen uitoefenen, dan zou deze mogelijkheid niet gerealiseerd kunnen worden door het verbod zich als vrouw onbegeleid op straat te begeven. Het politieke verleden van eiseres en het feit dat zij tot de groep hoog opgeleide vrouwen behoort zal tot gevolg hebben dat zij snel wordt beschuldigd van een anti-Taliban gezindheid en anti-islamitisch gedrag. Eiseres zal, om zich staande te kunnen houden en om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien, gedwongen zijn de regels van de Taliban te overtreden, met het gevolg dat de kans reëel moet worden geacht, dat zij blootgesteld wordt aan repercussies van de zijde van de Taliban en beschuldigingen als hiervoor vermeld. 2.8 De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat eiseres ten onrechte niet is toegelaten als vluchteling. 2.9 Het voorgaande brengt met zich dat de bestreden beschikking voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb zodat het beroep gegrond zal worden verklaard. 2.10 Op grond van vorenstaande, is er aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:75 Awb. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht bepaald op f 1420,-. 3 BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de bestreden beschikking van verweerder van 27 oktober 1999; - draagt verweerder op een nieuwe beschikking te nemen met in achtneming van deze uitspraak; - gelast de staat der Nederlanden aan eiseres het griffierecht van ? 50,-- te vergoeden; - veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op ? 1420,-- te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier. Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens in tegenwoordigheid van mr. H.K. Naves als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2000. -------------- Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 33e Vw). Afschrift verzonden: 14 december 2000