
Jurisprudentie
AB0125
Datum uitspraak2000-09-20
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers362-H-00
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers362-H-00
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Uitspraak : 20 september 2000
Rek.nummer: 362-H-00
Rek.nr rb.: 99-7923
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats man],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. R.Th.R.F. Carli,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.A. Sobral.
HET GEDING
Bij beschikking van 7 december 1994 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage tussen de partijen, met elkaar gehuwd op 22 juni 1984, de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking is ingeschreven op 16 januari 1995. Bij die beschikking heeft de rechtbank onder meer de vrouw benoemd tot voogdes en de man tot toeziend voogd over de kinderen van partijen, te weten:
[naam kind 1], geboren op 19 januari 1986, en
[naam kind 2], geboren op 27 september 1987.
Voorts is de door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen bepaald op ƒ 250,- per maand per kind en de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de vrouw op ƒ 500,- per maand.
De man heeft op 14 december 1999 de rechtbank te 's-Gravenhage wijziging van voornoemde beschikking verzocht in die zin, dat de rechtbank zal bepalen dat hij aan de vrouw niet langer verschuldigd is enige uitkering voor het levensonderhoud van de vrouw en enig bedrag als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, met ingang van 1 mei 1999, danwel met ingang van een datum als de rechtbank juist acht, daarbij voorts verstaande dat de man slechts verschuldigd was het bedrag dat hij aan kinderalimentatie aan de vrouw heeft betaald.
De rechtbank heeft bij beschikking van 12 april 2000 de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 14 december 1999 bepaald op ƒ 236,- per maand en heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
De man is op 24 mei 2000 van laatstgenoemde beschikking in hoger beroep geko-men en heeft ver-zocht deze te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat hij - met ingang van de datum indiening verzoekschrift in eerste aanleg - niet langer enig bedrag verschuldigd is voor het levensonderhoud van de vrouw. Voorts heeft hij verzocht te bepalen dat met ingang van diezelfde datum de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kinderen] op nihil wordt gesteld, althans deze bijdrage wordt verlaagd tot een zodanig bedrag als het hof juist acht. De man heeft tevens verzocht te bepalen dat het bedrag dat hij ingevolge de beschikking van de rechtbank d.d. 7 december 1994 gehouden was te betalen, nader wordt vastgesteld op hetgeen hij tot heden feitelijk heeft betaald.
Op 5 juli 2000 is bij het hof een brief met bijlagen ingekomen van de procureur van de man.
De vrouw heeft op 8 augustus 2000 een verweerschrift ingediend waarin zij verzoekt - bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad - de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het verzoek van de man in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Op 18 augustus 2000 is de zaak door mr. Schuering als raadsheer-commissaris mondeling behandeld.
BEOORDELING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP
1. De man heeft wijziging van de alimentatie verzocht omdat de alimentatie in verband met gewijzigde omstandigheden niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Hij heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat zijn inkomen is gewijzigd, hetgeen door de weder-partij niet voldoende is bestre-den. Op grond daarvan dient de rechter de behoefte en de draagkracht opnieuw te beoordelen. Het hof rondt bedragen af op hele guldens.
2. De vrouw is 39 jaar oud. [de kinderen] wonen bij haar. Zij ontvangt sinds mei 1994 een bijstandsuitkering. De behoefte van de kinderen en de vrouw aan alimentatie staat als niet bestreden vast.
3. De man is 40 jaar oud. Hij heeft tot 20 februari 1999 in loondienst gewerkt als zelfstandig zaakvoerder in België. In mei 1999 is het bedrijf failliet gegaan. Van 19 april 1999 tot 19 april 2000 heeft de man als filiaalleider in opleiding gewerkt bij de firma [naam firma] in Nederland. Sedert 19 april 2000 ontvangt hij een WW-uitkering ten bedrage van 1.548.80 bruto per vier weken. De man is op 29 juni 1995 hertrouwd. Zijn huidige echtgenote werkt vanaf 24 februari 2000 als telefoniste.
4. De man heeft in hoger beroep als eerste grief onweersproken aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte op basis van de brief van 13 maart 2000 van de procureur van de vrouw en de daarbij overgelegde draagkrachtberekening heeft geconcludeerd dat de man zijn verzoek tot wijziging van de vastgestelde kinderalimentatie niet langer handhaafde en dienaangaande geen beslissing heeft genomen. Nu uit de overgelegde stukken blijkt dat die brief en draagkrachtberekening zijn overgelegd door de procureur van de vrouw acht het hof deze grief gegrond. De man heeft voorts twee grieven geformuleerd met betrekking tot zijn draagkracht die ertoe zouden moeten leiden dat hij geen alimentatie meer kan betalen. De vrouw heeft deze grieven gemotiveerd betwist.
5. Voor de bepaling van de draagkracht van de man onderscheidt het hof vier periodes.
De eerste periode loopt van 14 december 1999, de datum van indiening van het inleidende verzoekschrift, tot 1 maart 2000. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat als ingangsdatum 14 december 1999 dient te worden gehanteerd, nu de vrouw pas vanaf die datum op de hoogte was van het verzoekschrift en zij voor die datum niet bedacht hoefde te zijn op een vermindering van de bijdragen. De tweede periode loopt van 1 maart 2000 tot 1 mei 2000, de derde periode van 1 mei 2000 tot 1 augustus 2000 en de vierde periode vanaf 1 augustus 2000.
6. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende vast komen te staan.
Blijkens salarisspecificatie over de maand januari 2000 heeft de man gedurende de eerste en tweede periode een inkomen genoten van ƒ 3.802,50 bruto per maand exclusief vakantietoeslag. De huidige echtgenote van de man heeft in de eerste periode geen inkomen genoten. Over de tweede periode heeft de huidige echtgenote van de man een inkomen gehad van ƒ 2.432,30 bruto per maand. Gedurende de derde en vierde periode heeft de man een WW-uitkering gekregen van ƒ 1.548,80 bruto per vier weken. De huidige echtgenote van de man heeft over de derde periode een inkomen gehad van ƒ 2.432,30 bruto per maand en over de vierde periode een inkomen van ƒ 1.459,38 bruto per maand, steeds exclusief vakantiegeld. De reden dat de echtgenote minder is gaan verdienen met ingang van 1 augustus 2000 is gelegen in het feit dat zij iemand tijdelijk verving en de desbetreffende persoon terugkwam op 1 augustus 2000.
7. Hoewel de huidige echtgenote van de man in de eerste periode geen inkomen heeft genoten zal het hof de man in deze periode - evenals in de volgende perioden - aanmerken als een alleenstaande en uitgaan van een draagkrachtpercentage van 60, nu de man daarvan ook zelf in zijn draagkrachtberekening, die hij in eerste aanleg heeft overgelegd, is uitgegaan en hij daar in hoger beroep niet op is teruggekomen. Het hof zal voorts over de eerste periode het gehele opgevoerde bedrag van ƒ 1.007,- per maand aan huurlasten in aanmerking nemen, nu de huidige echtgenote van de man in die periode geen inkomsten heeft gehad en derhalve geen deel van de huur voor haar rekening kan nemen. In de volgende perioden zal het hof 2/3 van de totale huur in aanmerking nemen, nu de echtgenote van de man toen eigen inkomsten had en zij 1/3 van de huurlasten voor haar rekening kon nemen. Per 1 juli 2000 bedraagt de huur ƒ 1.050,- per maand. Vanaf augustus 2000 zal het hof een bedrag van ƒ 700,- , zijnde 2/3 van de huurlasten, in aanmerking nemen.
8. Het hof zal tot eind april 2000 rekening houden met de door de man in hoger beroep opgevoerde omgangskosten van ƒ 300,- per maand, nu onweersproken is dat tot die datum omgang is geweest tussen de man en [de kinderen]. Het hof acht het bedrag van ƒ 300,- per maand redelijk, nu is gebleken dat de man iedere maand een fors bedrag aan reiskosten had doordat hij de kinderen ophaalde en weer terugbracht. Vanaf 1 mei 2000 houdt het hof geen rekening met omgangskosten, nu ter terechtzitting is gebleken dat sedert die datum geen omgang heeft plaatsgevonden tussen de man en de kinderen.
9. Het hof houdt voorts rekening met de rente en aflossing van een doorlopend krediet ten bedrage van ƒ 320,- per maand, nu de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze lening heeft af moeten sluiten vanwege herinrichtingskosten en de aanschaf van een privé-auto. Na de verhuizing van België naar Nederland heeft de man zich moeten herinrichten. Het hof is voorts van oordeel dat de man de noodzaak van het aanschaffen van een privé-auto voldoende heeft aangetoond, nu is gebleken dat hij voor zijn werk als filiaalleider in opleiding veel moest reizen tussen de zes filialen in Nederland en de afstanden zodanig groot waren dat een auto noodzakelijk was.
10. Uit dit alles volgt dat de man in de periode van 14 december 1999 tot 1 maart 2000 geen draagkracht heeft om enige alimentatie te kunnen voldoen, in de periode van 1 maart 2000 tot 1 mei 2000 zijn draagkracht slechts een alimentatie toelaat van 140,- per maand per kind en vanaf 1 mei 2000 zijn draagkracht het niet toelaat enige alimentatie te betalen, zodat de bestreden beschikking niet aan de wettelijke maatstaven voldoet en derhalve dient te worden vernietigd.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [de kinderen] - met wijziging van de beschikking van 7 december 1994 van de rechtbank te ’s-Gravenhage - over de periode van 14 december 1999 tot 1 maart 2000 op nihil, over de periode van 1 maart 2000 tot 1 mei 2000 op ƒ 140,- per maand per kind, en met ingang van 1 mei 2000 op nihil;
bepaalt de door de man ten behoeve van de vrouw te betalen alimentatie - met wijziging van de beschikking van 7 december 1994 van de rechtbank te 's-Gravenhage - met ingang van 14 december 1999 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoer-baar bij voor-raad;
wijst het in hoger beroep meer of anders ver-zochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Schuering, Van den Wildenberg en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijge-staan door mr. Philippa als griffier, en uitge-sproken ter openbare terechtzit-ting van 20 september 2000.