Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0013

Datum uitspraak2000-11-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200001893/P01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200001893/P01 Datum uitspraak: 23 november 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het verzet van: de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, (opposant). 1 . Procesverloop Bij uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2000, verzonden op 31 mei 2000, gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is het hoger beroep van opposant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 3 maart 2000, reg.no. AWB 981774, in verband met het niet tijdig overleggen van de motivering niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de Afdeling is aangehecht. Tegen de uitspraak van 29 mei 2000 heeft opposant bij telefaxbericht van 14 juni 2000, verzet op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb gedaan bij de Afdeling. Deze brief is aangehecht. Overeenkomstig zijn verzoek is opposant, vertegenwoordigd door mr R. Ahraoui, ambtenaar ten departemente, ter zitting op 12 oktober 2000 gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, is een bezwaar-of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:24, eerste lid, in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb dient een beroepschrift de gronden van het hoger beroep te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb geeft de appellant die verzuimde zijn hoger beroep te motiveren de mogelijkheid dit binnen een te stellen termijn te herstellen. 2.2. De Afdeling overweegt dat opposant in het hoger-beroepschrift de gronden waarop het rust niet heeft vermeld. Bij aangetekende brief van 18 april 2000 is oppossant op dat verzuim gewezen. Daarbij is opposant tot en met 16 mei 2000 in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, opposant er rekening mee moet houden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Van de gelegenheid tot herstel van het verzuim binnen de gestelde termijn heeft opposant geen gebruik gemaakt. Bij een op 17 mei 2000 bij de Raad van State ingekomen brief van 16 mei 2000 - derhalve buiten de gestelde termijn - is alsnog uitstel gevraagd voor het indienen van de nadere motivering. 2.3. Opposant heeft in verzet aangevoerd dat hij bij brief van 18 april 2000 in de gelegenheid is gesteld om tot en met 16 mei 2000 zijn beroepschrift te motiveren. Dit houdt naar zijn mening in dat de nadere motivering dan wel een verzoek om uitstel uiterlijk 16 mei 2000 aan de Afdeling diende te worden toegezonden overeenkomstig de zogenoemde verzendtheorie. 2.4. De Afdeling overweegt dienaangaande dat de vraag of van de geboden gelegenheid tot herstel van het geconstateerde verzuim tijdig gebruik is gemaakt dient te worden beantwoord aan de hand van hetgeen in artikel 6:9 van de Awb is bepaald. 2.5. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 22 februari 2000, nr. H01.99.0601, gepubliceerd in JB 2000 no 95, heeft overwogen, aanvaardt zij het tijdstip van toevertrouwen van een geschrift aan de PTT als tijdstip van indiening en gaat daarbij uit van de datum van het door de PTT aangebrachte datumstempel. Op de enveloppe - waarin het verzoek om uitstel is verzonden - staat geen door de PTT aangebrachte datumstempel, maar de voorgedrukte aanduiding: Port betaald. Derhalve is er geen bewijs ten aanzien van het tijdstip van terpostbezorging. Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is dan ook niet van toepassing, zodat in het onderhavige geval als datum van indiening van dit verzoek de datum van ontvangst bij de Raad van State wordt aangehouden. Het is voorts vaste gedragslijn van de Afdeling dat de indiener van het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard indien een verzuim tot motivering niet tijdig wordt hersteld noch tijdig om uitstel van herstel is verzocht.Door opposant zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die de Afdeling aanleiding geven in dit geval van die gedragslijn af te wijken. 2.6. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard. 2.7. Het verzet is mitsdien ongegrond. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; Recht doende in naam der Koningin: verklaart het verzet ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, mr. J.H.B. van der Meer en mr. P.J.J. van Buuren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek w.g. Wilbers-Taselaar Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 november, 2000 71. Verzonden: 24 november 2000 2099 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,